fondsen te werven.41 Vlot is het zeker niet gegaan, want pas bijna tien jaar
later, op 8 maart 1871, wordt een orgelcommissie gevormd, met G. Zwart
Hzn, ook organist, als secretaris.51
Als eerste gaat de commissie met intekenlijsten bij de gemeenteleden langs en
schrijft zij aanzienlijken en vermogenden van buiten de gemeente aan.6' Het
resultaat daarvan is 700. (Het valt de commissie op. dat degenen van wie
men veel verwacht weinig of niets geven, de "armen' relatief meer.) Daar het
binnengekomen bedrag niet voldoende is, wordt een bus in de kerk geplaatst.
Eind december 1871 is het zover. De commissie heeft een kabinetorgel op
het oog, dat in het bezit is van J. Conijn te Egmond aan Zee. Begin 1872 is
de koop beklonken. Over prijs, kwaliteit en eigenschappen van het orgel
blijven we in het ongewisse. Niet iedereen in de gemeente blijkt enthou
siast over het orgel. D. Schoen, een jonge agrariër, reageert aldus op het
bericht dat een orgel zou worden aangekocht:
"wanneer dit het orgel of orgeltje mocht zijn waarover ik van buiten men-
schen heb hooren sprekennamelijk dat van den heer Conyn, dan betwijfel
ik of de gemeente wel ingenomen zal zijn met het werk der Commissiewant,
waarlijk, mijne heeren, het zal moeijelijk gaan om van een huisorgel een
kerkorgel te maken, en ten minste voor onze kerk, die al lang voor geen klei
ne behoeft bekeken te worden. De kosten van plaatsing, zullen ze niet dezelf
de bedragen. Immers ja! Wij hebben lang hier aan deze plaats op een orgel
gewacht, laat ons liever nog eenigen tijd wachten, opdat er, wanneer een
maal de middelen mogen toereikend zijn, een schoon en volklinkend orgel
moge verrijzen, in welks toonen de harten der toehoorders zullen wegsmel
ten, God lovende voor de zegen op het werk door de Commissie onderno
men. Schoen geeft overigens geen gehoor aan een uitnodiging van de kerk
voogdij om in hun vergadering te verschijnen: hij acht dat nutteloos.7'
Enkele organisten en orgelbouwers in de omgeving worden geraadpleegd
over de wijze waarop het orgel moet worden geplaatst, en over eventueel
noodzakelijke verbeteringen. Uiteindelijk wordt A.M.T. van Ingen uit
Amsterdam bereid gevonden het orgel in orde te brengen en het jaarlijkse
onderhoud en de stembeurten voor zijn rekening te nemen voor 16 per
keer, inclusief reis- en verblijfskosten.8'
Op 12 januari 1873 bericht de orgelcommissie, dat het orgel officieel kan
worden overgedragen, en de notulen van de kerkvoogdij vermelden op 7
april 1873:
"Door de commissie voor het daarsteilen van een orgel in de Kerk aan den
100
Geestgronden, 6 1999), nr. 4