Jaap Groot (1898) blikte omstreeks 1967 terug op bezoeken aan zijn grootouders
van moederskant in Rinnegom. Hij was een zoon van Maria Margaretha Val-
kering en Petrus Nicolaas Groot. De nazaten van de laatsten schijnen in Zuid-
Holland te wonen. Dankzij de Egmondse familie Valkering kan het schrijven nu
in Geestgronden gepubliceerd worden. Het verhaal verschaft een aardig tijds
beeld van familieleven net na de eeuwwisseling. (Red.)
J. Groot
BIJ DE FAMILIE VALKERING OP BEZOEK
Te gast
Telkens wanneer ik als kleine jongen van drie, vier jaar met mijn ouders
mee mocht naar Rinnegom waar de ouders van mijn moeder woonden, was
dat voor mij een geweldige belevenis.
Mijn ouders woonden op een grote boerderij in de Schermeer aan de
Westdijk ten zuiden van Alkmaar.
Elke landman beschikte in die tijd - het begin van deze eeuw - over een of
meer voertuigen en vanzelfsprekend over paarden, die ook in het bedrijf
nodig waren. Bij mooi weer werd gebruik gemaakt van een Tilbury of open
sportwagentje op twee wielen; bij minder goed weer en 's winters reed men
in een kapwagen, ook wel jachtwagen genoemd. Dit voertuig op vier wie
len, van boven en aan drie zijden voorzien van een zwarte zeildoeken kap,
bood achterin plaats aan twee of drie personen; voor op de bok kon naast
de koetsier nog iemand zitten. Achter de bestuurders-zitplaats was soms
een wand voorzien van glas, zodat men met ongunstig weer achter in de
jachtwagen met twee of drie personen vrij comfortabel kon reizen. Bij
koude werd achter in de jachtwagen een koperen stoof geplaatst. In de stoof
werden gloeiende briketten gelegd, die snel de koperen voetplaat verwarm
den waaraan de reizigers hun voeten konden warmen. Een rijtuigstoof zoals
in het begin van deze eeuw werd gebruikt is nog in mijn bezit en dient nu
alleen nog voor de sier: er worden bloemen in geschikt.
Zodra ik merkte dat mijn moeder haar kap met de gouden ijzers opzette, en
over haar eenvoudige lange jurk een pellerine aandeed, was ik al in mijn
nopjes. Mijn vader spande het paard voor de wagen en bond het dier vast
met een touw aan een ring in de muur. Dan kwam ook hij zich opknappen
om met moeder en mij te gast te gaan.
Geestgronden, 5 (1998), nr. 3/4
99