Voor de thuisblijvers was dat allemaal niet weggelegd. Dat gold nog sterker
voor die gezinnen waarvan de vader op zee was gebleven en de moeder er
alleen voorstond.
Ook uit enkele brieven in mijn bezit blijkt, hoe moeilijk het in die tijd kon
zijn om rond te komen. De tijden zijn inmiddels wel veranderd! Ik citeer
een brief uit januari 1920:
"Majesteit,
Het is mij een zwaar werk met deze letteren tot Uwe Majesteit te komen en
eerhiediglijk Uwer Majesteits hulp in te roepen in mijn tegenwoordige
omstandigheden. Daar ik al sinds eenige jaren weduwe hen en ik van de
verdiensten mijner kinderen moet bestaan en geen andere inkomsten heb,
heeft mijn zoon Willem Prins oud 15 jaar verleden jaar tot mijn groote spijt
en zonder mijn wetens een vrachtje boschhout toegeeigend dat een ander
zijn eigendom was. Hij heeft daar een bekeuring voor gekregen en is
gevonnist voor 6 maanden tuchtschool. Nu zit hij daar vanaf 15 Dec. 1919
en straks komt de gelegenheid om aan te monsteren voor de haringvissche-
rij, waar hij voor mij het brood mee helpt verdienen. Maar door dien straf
nu niet in de gelegenheid is; en als zijn straftijd om is voor de haringvis-
scherij te laat is.
Redenen waarom ik mij tot Uwe Majesteit wende om voor mijne zoon
Willem algeheele gratie van zijn strafte verleenen ten einde hem in staat te
stellen op de visscherij voor mij het dagelijks brood te verdienen.
Met den meest onderdanige eerbied
heb ik de eer te zijn Uwer Majesteits getrouwe Dienares
Wed Willem Prins
Vinkenbuurt no. 441
Ook onderstaande, 27 januari 1920 gedateerde brief aan de minister van
justitie spreekt voor zichzelf:
Excellentie
Ondergetekende Andries Zwart Sr. gehuwd oud 34 jaar van beroep vis-
scherman wonende te Egmond aan Zee komt tot Uwe Exellentie met een
eerbiediglijk verzoek. Ik ben reeds al ruim een jaar broodeloos en kan de
70
Geestgronden, 5 (1998), nr. 3/4