Maar daarnaast hadden de meeste tuinders wel een akker 'vet' staan. Dit
werd geteeld voor het zaad; soms op contract tegen een tevoren afgespro
ken prijs met de zaadhandelaar maar ook voor eigen rekening. Vet was
eigenlijk veldslazaad. Dat werd opgekocht door zaadhandelaar Struik uit
Enkhuizen en door deze weer voor een groot deel geëxporteerd naar
Duitsland Frankrijk en Engeland. Daar werd het uitgezaaid om het in het
voorjaar te kunnen snijden en eten.
Het vetten was zwaar en vooral stoffig werk. Als de plantjes afgestorven
waren, werden ze afgeschoffeld. Als het warm en droog weer was en er
stond weinig wind, dan werd met een houten schop de bovengrond afgeschept
en gezeefd, zodat het zaad op de zeef bleef liggen. Na het werk was ieder
een roetzwart. En dan te bedenken dat bijna niemand thuis nog een douche
had! De teelt was kennelijk financieel toch interessant.
Afb. 4: Dit kiekje werd gemaakt op de hoek van de Vennewatersweg en de Limmer-
weg, op het land van Gerard Apeldoorn. Van rechts naar links: Gerard Apeldoorn,
Han Liefting (met schep), Gert Liefting (met zeef). Het jongetje op de voorgrond is
de auteur zelf. Links zit zijn zus Guurtje. De namen van de twee andere kinderen
en de twee mannen op de achtergrond zijn nog niet achterhaald (foto uit collectie
P.C. Mooy)
8
Geestgronden, 5 1998), nr.