besloten twee gemetselde stenen kustlichttorens te bouwen. De kosten wer
den geraamd op 63.927.
De lichttoestellen voor stilstaand licht zouden worden geleverd en ook
opgesteld door Rijksgeschutgieters Maritz Zoon uit 's-Gravenhage voor
een bedrag van 21.500. De bouw van de torens werd aangenomen door
J. G. Pallada te Vreeswijk voor 28.200. De laatste komt later echter op
dat bedrag terug. Hij heeft "eene mistelling ontwaard, welke hem eene
schade van ƒ8.669,04 zoude veroorzaken". Dit leidde tot het besluit dit
bedrag uit te keren, als het werk volgens afspraak was opgeleverd.
Verder werden er twee opzichters bijzondere opzienersaangesteld. Voor
de hoogste, noordelijke toren was dit tekenaar en bouwmeester L. Valk,
inspecteur der Maritieme Gebouwen en voor de kleinste J. B. Helleman, de
vice-commandeur der Huistimmerlieden aan 's Rijks Etablissement te
Willemsoord. De heer Valk zou een buitengewoon daggeld van drie gulden
en een gulden per uur voor reiskosten ontvangen; de heer Helleman 2, 50
(en geen reiskosten).
Het jaarlijkse onderhoud zou volgens een opgave van de heer Twent,
Kapitein ter Zee, aan het Departement niet veel meer bedragen dan wat
toen werd besteed aan de steenkolenvuren. "Buiten het bouwen der torens
zelf, en de leverancie der daartoe benoodigde lantaarns en lichttoestellen,
tot het daarstellen der ontworpen verlichting te Egmond aan Zee met
in begrip van het noodige blijvend materiaal", zouden de kosten de somma
van 4.363,34 belopen.
De tekeningen voor de noordelijke en zuidelijke vuurtoren werden gemaakt
door het Loodswezen.
We beperken ons nu tot de kleinste op het Torensduin. Begin 1833 werd
begonnen met de bouw van de Zuiderlichttoren. De eerste steen, een vier
kante hardsteen, werd gelegd door de 4-jarige Teunis Planteydt (zie afb. 7),
zoon van reder Cornelis Planteydt en diens vrouw Dieuwertje Kuiper.
De toren van baksteen kreeg de vorm van een Dorische zuil. De hoogte
werd dertien meter en er waren vier verdiepingen. De middellijn aan de
voet bedroeg 4.60 meter en boven was de middellijn 3.25 meter. Volgens de
handboeken voor classicistische gebouwen moest de verhouding van de
middellijn van de voet tot de totale hoogte 1 7 bedragen; hier was ze ech-
Geestgronden, 4 (1997), nr. 2
43