Laetitia Roorda van Genum is kind aan huis in het Liobaklooster in Egmond- Binnen. Hoe ze er verzeild is geraakt, hoe ze het leven daar heeft ervaren en hoe het klooster zich ontwikkelde in de periode van de kerkelijke erkenning vertelt ze aan de hand van haar dagboek. (Red.) L. Roorda van Genum DE LIOBASTICHTING TE EGMOND-BINNEN IN DE BLOEITIJD In de paasvakantie van 1965 leerde ik als studente Nederlands en geschie denis aan de universiteit van Amsterdam de Liobastichting kennen. Ik bleef er logeren met de regelmaat van de klok. Eerste verkenning Moeder Michaelis, een Duitse vrouw uit Thiiringen, was toen net met twee vrouwen uit Amsterdam begonnen met de bouw van dit romantische abdijtje aan de duinenrand, in de schaduw van de benedictijner Sint Adelbertabdij (eveneens in Egmond-Binnen gelegen). Moeder Michaelis had één doel voor ogen: de mensen via kunst tot God brengen, en een streng contemplatief leven leiden, op benedictijnse leest ge schoeid: ora et labora (bid en werk). In de kapel werd, maar liefst zes maal per dag, een koorgebed in het Latijn gezongen, begeleid door harpen, flui ten en luiten. In mijn cel waren een tafel en een stoel, een kast. een wastafel en een bed. Ik begon er te te-kenen. Er waren veel roepin gen uit heel Europa, onder anderen een leerling van de Oostenrijkse schilder Kokoschka, en voorts zangeressen en danseressen. Tijdens het middageten zat ik naast kardinaal Willebrands, die voor kerkelijke erkenning van het klooster zou gaan zorgen. Er werd (en wordt) tijdens de maaltijden voorgelezen uit de oude kerkvaders 10 Afb. 5: Hildegard Michaelis in 1935 Geestgronden, 4 (1997), nr. 1

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Geestgronden - Egmonden | 1997 | | pagina 12