Zo ongeveer twintig jaar later. Laurens Groen was 28 jaar oud. Hij woonde
met zijn vrouw en drie kleine kinderen in IJmuiden. Hij was vanwege zijn
werk als visser naar IJmuiden verhuisd. Hij voer als schipper op de trawler
Zaanstroom 2 en ging vissen nabij Engeland.
De trawler kwam in slecht weer terecht en moest blijven steken om beter
weer af te wachten. Na twee dagen, precies op Eerste Kerstdag 1915, zagen
ze vuurpijlen en gingen hulp bieden. Het bleek, dat het Zweedse stoom
schip Export in moeilijkheden was. Door zware zeeën was het onmogelijk
de mensen normaal over te nemen. De scheepsboten van beide schepen
waren overboord geslagen. Met een boei aan een verbindingslijn heeft de
bemanning de mensen van boord gehaald. Drie uur lang zijn de beman
ningsleden bezig geweest.
Er waren twaalf schipbreukelingen, onder wie twee vrouwen. De vrouwen
moesten slapen achter de brug en de mannen beneden bij de Nederlandse
bemanning. Er werd op deze reis niet meer gevist.
Opa Lau vertelde mij, dat die vrouwen heel lang haar tot op hun middel
hadden. De vrouwen waren overstuur en wilden absoluut niet meer varen.
De trawler Zaanstroom 2 is toen naar IJmuiden gevaren om de geredden
aan land te brengen.
Op 15 januari 1917 is de bemanning gehuldigd. De Zweedse koning
Gustaaf V heeft de vissers beloond. Aan schipper Laurens Groen en stuur
man Berend Boer werden namens de koning fraaie zilveren met goud
gemonteerde bokalen uitgereikt, aan de ene zijde voorzien van het gekroon
de Koninklijk monogram en aan de andere zijde van de inscriptie in de
Zweedse taal: Voor betoonde menslievendheid aan de bemanning van een
Zweeds stoomschip. De overige bemanningsleden ontvingen een geschenk
in couvert. Ook kregen Laurens Groen en Berend Boer een oorkonde uitge
reikt. De oorkonde en de bokaal van mijn opa Laurens Groen zijn nu in
bezit van mijn neef, een kleinzoon, die naar opa vernoemd is. Hij woont in
Rotterdam.
De oorkonde van stuurman Berend Boer hangt in de Visserij school (nu
museum) te IJmuiden. Waar de bokaal van Berend Boer is weet ik niet.
42
Geestgronden, 3 (1996), nr. 2