In Egmond aan Zee waren in deze periode veel winkeltjes. Niet zelden wer
den deze gedreven door vrouwen, die weduwe waren geworden omdat hun
man op zee gebleven was. Eigenlijk werden deze winkeltjes uit nood gebo
ren, om het hoofd boven water te houden. De gezinnen waren vaak groot,
en van uitkeringen zoals wij die nu kennen was nog geen sprake. Cees
Pluimgraaff voorzag deze winkeltjes van kruidenierswaren. Aanvankelijk
met zijn knechten Hendrik Zwaay en Lucas Bergsma. Vanaf 1928 assisteer
de Thijs Dekker hem hierbij. Hij hielp in de winkel, noteerde de bestellin
gen en bezorgde ze op een transportfiets, een stevige fiets met voorop een
grote mand. Pluimgraaff en zijn knecht maakten lange dagen: vaak van
zeven uur 's morgens tot tien of elf uur 's avonds. Omdat Thijs de winkel
tjes bevoorraadde, kan hij zich er nog veel herinneren. Vrouwen die een
winkeltje dreven waren: Miene Dekker, Jansie Dekker, Joppie Bene, Aagt
van Sofie, Jansie Heere, Sientje Pek, Anne Kik, weduwe Konijn, Maartje
Kikker, Keetje Purmerend, weduwe Zwaay, Jane Kiep, Keetje de Beer,
Henrike Molenaar, Schone Lena, Antje van Trijn, Awie de Girrek, Ma van
rooie Jaap en Enkie Vuil. De andere winkels waren van: Japie Kok,
Elswijk, Jansma, Jaap Butter, Koen Eeltink, Pieter de Tas, Pietie Prik, Van
der Plas, Napjus, Cor Heere, Hartgerink, Cor Broek, Cees Conijn en Jan
Opdam.
Pluimgraaff was een geestige man, wat mag blijken uit de volgende
geschiedenis. Als het erg hard regende, wilde het wel gebeuren dat voor de
winkel een grote plas water ontstond. Dit stond Pluimgraaff natuurlijk niet
aan, daar zijn klanten dan moeilijk in zijn winkel konden komen. Hij
schreef daarop een brief aan het gemeentebestuur, waarin hij er melding
van maakt dat voor zijn winkel een groot meer ontstond. Hij verzoekt de
gemeente enige banken te plaatsen en er wat eenden in te laten zwemmen,
zodat er voor de vreemdelingen een aantrekkelijke waterpartij ontstaat. Was
getekend: C.Pluimgraaff te Poelmeer.
Naast zijn geestige kant kende de heer Pluimgraaff ook een serieuze. Hij
hield bij begrafenissen op wens van de nabestaanden een toespraak aan het
graf. Als hij echter teruggekeerd was van een begrafenis, kreeg zijn opge
ruimde karakter weer snel de overhand en liep hij vrolijk te fluiten. Zijn
vrouw zei dan tot hem: „Wel, wel. Kees, de mensen tot wie je hebt gespro
ken zitten nog te snikken en jij loopt alweer te fluiten."
Dat hij ook gevat was, bleek bij een discussie met dominee Roobol. De
twee discussieerden over drankmisbruik. De dominee legde dit uit als
86
Geestgronden, 2 (1995), nr. 4