verkocht. Door deze verkoop was de Egmondsche Zeevisscherij
Vereeniging de enige rederij te Egmond geworden.
Na de Volharding werd in juni van dit jaar de Eendracht EG 8 in de
vaart gebracht. Zij vertrok tezamen met de Volharding rond 10 juni ter
haringvisserij, gezamenlijk werd in drie reizen 7400,- besomd.
De Willem en de Vrouw Gerretje bleven het hele jaar aktief in de
schrobnetvisserij. De besomming was ongeveer 2300,-. De EG 6
De drie Gebroeders wist tot juli ongeveer 400,- te besommen en is
daarna niet meer te water geweest. Ondanks deze slechte resultaten werd de
opdracht nog een schuit voor de haringvisserij te bouwen, verstrekt aan de
plaatselijke scheepsbouwer. Was dit Cornelis van der Plas of Hendrik Jan
Conijn?
Deze bomschuit, bestemd voor de kant- en haringvisserij, kreeg de
toepasselijke naam Egmonds Hoop en werd ingeschreven onder no EG 1
Op 26 januari 1898 begint men weer met de kantvisserij met de schuiten
EG 1EG 3, EG 4, EG 8 en EG 9. De andere twee. de EG 5 en EG 6.
kwamen niet in de vaart. In ruim 200 reizen brachten deze vijf schuiten
tezamen voor 6.865,28 aan de afslag.
In de eerste week van juni 1898 begint men vier van de vijf bommen uit te
rusten voor de haringvisserij. Dus ook de EG 3 Willem, een schuit die
eigenlijk alleen voor de kantvisserij bestemd was. De eerste vertrok 27 juni,
de laatste 6 juli. Drie schuiten voeren op zegen*, zoals te Katwijk
gebruikelijk. De vierde op vast loon van 8,- per week (EG 3 Dat dit
laatste geen goed systeem was voor de rederij bleek in september. Ten tijde
van de feestelijkheden vanwege de kroning van Koningin Wilhelntina
kwamen de schuiten terug van de visserij. Na de vangst gelost te hebben,
werden de schuiten opnieuw van proviand voorzien en ze vertrokken weer
ter haringvangst, behalve de schuit van de op vast weekgeld varende
bemanning. De mannen bleven feestvieren. Ze werden ontslagen.
Gelegenheid om een nieuwe bemanning aan te monsteren was er niet. Alle
goede vissers voeren immers elders op de Nederlandse haringvloot. De
schuit moest dus omhoog worden getrokken.
Geestgronden. 2 1995). nr. 2/3
63