Alhoewel de zuivere winst zeer gering zal zijn geweest, gezien de grote
onkosten in het eerste jaar, brachten de reders Conijn en Planteijdt in 1859
nog twee nieuwe schuiten in de vaart; respectievelijk de Lamberta Gerarda
en de Johanna Elisabeth. Deze schuiten konden 18 last* haring bergen. De
nieuw gebouwde schuiten werden tevens in de schrobnetvisserij gebruikt
ter vervanging van verouderde schuiten, zodat de vloot op 19 stuks
gehandhaafd bleef.
Te Scheveningen en Katwijk begon zich omstreeks deze tijd 1860) de
visserij op pekelharing te ontwikkelen. Pas in 1867, nadat in de twee
voorgaande jaren de steurharingvangsten erg tegenvielen, brachten de drie
Egmondse schuiten behalve steurharing pekelharing aan op het Egmondse
strand. De gezamenlijke pekelharingvangst was slechts 18 kantjes*! Door
slecht weer was er veel schade aan het vistuig. Eén bom verloor op de
eerste reis zelfs zijn vleet. Dit was voor de Egmondse reders aanleiding de
haringvisserij op te geven en zich verder toe te leggen op de schrobnet- en
beugvisserij. De resultaten van deze tak van visserij waren de laatste jaren
wat beter geworden, meer door het stijgen van de prijzen dan door toename
van de vangst. De vloot groeide na 1872 explosief van 19 schuiten tot 31 in
1876.
Aangezien de pekelharingvisserij zich te Scheveningen en Katwijk steeds
verder ontwikkelde, trokken veel Egmondse vissers naar deze en andere
vissersplaatsen zoals Vlaardingen en Maassluis. Dit ging ten koste van de
Egmondse visserij, die hierdoor in verval begon te raken.
De haringvisserij was een seizoenbedrijf van juni tot december. De laatste
jaren kwam het erop neer dat veel bommen alleen het eerste halfjaar in de
vaart waren en in het tweede halfjaar bij gebrek aan bemanning omhoog
getrokken* moesten worden.
Het ging niet goed. Dat is ook heel duidelijk op te maken uit het Verslag
omtrent de toestand van de Nederlandsche Zeevisscherijen, een van de
belangrijkste bronnen voor dit artikel. In de passages over Egmond is het
verschil tussen de kleine bomschuiten en de roeiboten niet altijd even
duidelijk aangegeven. Ook zijn de opgegeven getallen niet altijd met
voorgaande verslagen of andere bronnen in overeenstemming. De aantallen
in de citaten zijn hier niet gecorrigeerd.
50
Geestgronden, 2 (1995), nr. 2/3