De toelichting in de wetenschappelijke omgangstaal in die tijd. het Latijn,
staat erbij opgetekend. Blijkbaar heeft de schrijver voor zijn probeersel het
begin van een bekend liedje uit zijn jeugd neergepend. De anonieme
monnik heeft door het noteren van deze zinnen "de Oudnederlandse poëzie
van een bescheiden nest voorzien", merkt Van Oostrom daarover op.
Maar er is uit diezelfde periode nog een ander, indrukwekkend voorbeeld
bekend: de zogenoemde Egmondse Willeram. Omstreeks 1060 schreef abt
Williram in de Benedictijner abdij van Ebersberg in Beieren een
prozacommentaar op het bijbelse Hooglied in een mengvorm van
Oudhoogduits en middeleeuws Latijn. Vooral het gebruik van de Duitse
volkstaal was opvallend.
Niet lang daarna, omstreeks 1100. beschikte de bibliotheek van de abdij
van Egmond, vermoedelijk onder abt Stephanus, over een kopie van het
handschrift, met de commentaar in het Nederlands. De abdij was in die tijd
Hollands enige centrum van intellectueel leven. De bibliotheek bestond
voor het overgrote deel uit boeken in het Latijn. De Egmondse Willeram
was lange tijd het enige handschrift dat Nederlandse tekst bevatte.
"Als zodanig is het niet minder dan een monument van onze moedertaal.
Het is het vroegst bekende Nederlandse boek. en dat voor Noord én Zuid",
concludeert Van Oostrom. (Een boek uit die tijd zag er overigens heel
anders uit dan nu. Het was geschreven en niet gedrukt. De boekdrukkunst
werd pas sinds het einde van de vijftiende eeuw toegepast. Verder was een
boek niet van papier maar van perkament. Red.)
(De Egmondse Willeram wordt nu bewaard in de universiteitsbibliotheek
van Leidenj.Q
Literatuur
- F. van Oostrom Omstreeks 1100: Twee monniken voeren in het Oudnederlands
de pen over de liefde-De volkstaal komt op schrift. In: M. A. Schenkeveld-van
der Dussen (hoofdred.), Nederlandse literatuur, een geschiedenis.
Groningen, 1993. p. 1-6.
Geestgronden, 2 (1995), nr. 1
19