Wie op de middelbare school kennis heeft gemaakt met de geschiedenis van de
Nederlandse letterkunde, herinnert zich ongetwijfeld de laatmiddeleeuwse
teksten Karei ende Elegast, Beatrijs, Elckerlijk, Maneken van Nieumeghen
enzovoort. Literaire teksten van voor die tijd werden in het internationale
Latijn geschreven. Tot ongeveer 1300 bleef dat de belangrijkste taal en ook
daarna behield het tot ver na de middeleeuwen een plaats naast de volkstalen.
Latijn was bij uitstek de taal van de geletterden en dat waren voornamelijk
geestelijken. De letterkunde richtte zich tot circa 1100 dan ook hoofdzakelijk
op godsdienstige onderwerpen. Er waren natuurlijk wel verhalen en liederen in
de volkstaal, maar die werden mondeling overgeleverd.
Dat de middeleeuwse abdij een belangrijk cultureel centrum is geweest, is
algemeen bekend. Maar dat ook de oudste, overgeleverde Nederlandstalige
tekst uit de bibliotheek van de Egmondse abdij afkomstig is, weet niet
iedereen. Ron Ranzijn vat voor Geestgronden een stuk van hoogleraar Frits
van Oostrom over de twee oudste Nederlandstalige teksten samen.
R. Ranzijn
OUDSTE NEDERLANDSTALIGE TEKST AFKOMSTIG UIT
BIBLIOTHEEK VAN ABDIJ VAN EGMOND
De Leidse professor Frits van Oostrom besteedt in zijn bijdrage aan het in
1993 verschenen boekwerk Nederlandse literatuur, een geschiedenis
aandacht aan de oudste teksten in het Nederlands.
Enige bekendheid genieten de poëtische regels
Hebban olla vogala nestas hagunnan hinase hic
enda thu wat unbidan we nu
Hebben alle vogelen nesten begonnen behalve ik
en jij wat verwachten we nu)
Ze stammen waarschijnlijk uit het eerste kwart van de twaalfde eeuw,
1100-1125. De dichtregels werden in 1933 in een Oudengels
prekenhandschrift te Oxford ontdekt. Een Westvlaamse monnik moet de
zinnen tijdens zijn werk in het Engelse handschrift genoteerd hebben. Er
bestonden in die tijd nauwe betrekkingen tussen Vlaamse en buitenlandse
kloosters. Het gaat hier om een probatio pennaeeen schrijfsel om de pen
te proberen, temidden van tal van andere krabbels.
18
Geestgronden, 2 (1995), nr. 1