De naam Melchers zei me wel iets, niet veel. Dat hij in dit huis gewoond zou hebben, moest ik helaas meteen ontzenuwen. Maar wat ons, bij de open deur, op de plaats vastnagelde en een kreet van verbazing ontlokte, was dat kleine plaatje in zwart-wit: de afbeelding van een mooie, jonge vrouw, gezeten in een kamer, bij een hoge schoorsteenmantel. Het was onze schoorsteenmantel, in onze voorkamer! Die ontmoeting was het begin van een nieuwe vriendschap en van een speurtocht die zich verder, door de jaren heen. zou voortzetten. Nog diezelfde avond - en voor diezelfde open haard gezeten - doken we gezamenlijk diep in de geschiedenis èn in de map met het docu mentatiemateriaal dat, zo herinnerde mijn vrouw zich, destijds door mijn vader was verzameld. Daarin kwamen we onder andere een krabbeltje in zijn handschrift tegen: "Hitchcock en Melchers - verder uitzoeken". Wat we onder meer uit die map opdiepten, was een lang krante artikel, gedateerd 1 maart 1941. Het bleek het relaas te zijn van zeekapitein Jochem Blaauboer, oorspronkelijk als brief gestuurd aan zijn vader in Holland, waarin hij uitvoerig het bezoek beschreef dat hij, ver van zijn vaderland - dat toen door de Duitsers was bezet - in Virginia gebracht had aan Mrs. Corinne Melchers. Sinds de dood van haar man, in 1932, was zij in het grote huis Belmont blijven wonen, waar zij nu haar gast had rondgeleid en de schilderijen had laten zien. Vele ervan hadden vertrouwde Egmondse plekken tot onderwerp, of - wat nog ontroerender was - Egmondse mensen, die een plotselinge herkenning teweeg brachten en die in het relaas van Blaauboer met naam, en soms uiteraard met bijnaam genoemd werden. Die vondst, van dat kranteknipsel, bracht ons op het idee ergens in Egmond een tentoonstelling te organiseren, bestaande uit foto's van schilderijen die Melchers in zijn Egmondse periode gemaakt had en die stellig heel wat herkenning en achtergrondinformatie zouden opleveren. Het museum (Belmont, the Gari Melchers Memoriai 34

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Geestgronden - Egmonden | 1994 | | pagina 36