De opmerkelijke
paal achter de
museumboerderij
n
Zoals gezegd kom ikzelf jaarlijks minimaal een keer per jaar
in Callantsoog. Dit geldt voor mijn ouders en zussen ook.
In de zomer komen ook tantes, ooms, neven, nichten en
vrienden naar zee om elkaar te zien en om "thuis te komen".
Mijn opa en oma (Piet en Tineke de Vries uit Veendam)
kwamen met hun vijf kinderen, waaronderdus mijn moeder,
voor het eerst naar Callantsoog rond 1965 en huurden een
huisje met de naam Arjan van de familie Van Eek op de
Garnekuul. In de jaren die daarop volgden werd het een
ander huisje op de Garnekuul (een huisje in het bezit van
de familie Bouwsema).
In 1983 huurden mijn ouders met mijn tante Leni voor het
eerst een bungalow op de Seinpost, bij de familie James.
Mijn jongste zus was toen één jaar oud.
Ikzelf kom vanaf 1986 jaarlijks op vakantie in het dorp.
Tegenwoordig hebben mijn ouders een vakantiehuisje
op de Garnekuul, daar waar het ooit allemaal begon. Dat
maakt dat wij als familie nóg vaker en intensiever genieten
van de zee, het strand, het dorp en de omgeving.
Met is een kustplaats als zovelen.
een gat achter een durwmn,
met s zomers hortte# volk dat hoopt
thuis uitgerust en bruin te zip
Een i.ssaion, een bakkerij,
een kerk. een plein, een dorpscafé
Bungalows en campingplaatsen
op een steenworp van de zee.
Een zee vol van hetzelfde water
als bij dorpen verderop,
maar toch. het is niet uit te leggen,
hier ben ik er gekker op.
In de eenvoud van de schoonheid
schuilt een eindeloos fortuin;
Strand slag Seinpost. Zwanenwater.
dorpsgezicht vanaf het duin.
Maar de mooiste weidse blikken
z?n van helmgras, lucht en strand.
Daar verwaaien mijn gedachten,
daar bestaat geluk uit zand.
Laat me aan de branding zitten
N een zonomwonden eb.
waar in schuim en in het ruisen
ik mijn thuis gevonden heb.
Van elke vakantie in Callantsoog bewaar ik heerlijke
herinneringen en ik denk dat ik nooit zal stoppen
Callantsoog te bezoeken en te promoten. Ook mijn vriendin
Carlijn en mijn pasgeboren zoon Kees probeer ik met het
Callantsoog-virus te besmetten.
Guus Zeeman
Achter de museumboerderij staat een stokoude paal vol
met spijkergaten. De paal stond oorspronkelijk in Groote
Keeten in het duin bij de Achterweg. Hij was destijds ge
vonden door Klaas Mooij op het strand en werd gebruikt als
klerenlijnpaal. De gaten herinneren aan de speciale dubbel-
spijkers met grote koppen, 'wormspijkers'. Mogelijk dat de
paai nog deel heeft uitgemaakt van de houten zeewering
van de oude zeedijk van Petten. Strandgoed dat bij Callant
soog aanspoelt komt bijna altijd van 'om de zuid', daar de
vloedstroom sterker is dan de ebstroom.
Het kleed van spijkers moest vanaf de 18e eeuw palen
aan zeeweringen behoeden voor vraat van paalwormen,
ook wel boormossel genoemd. Zo'n kleed van kopspijkers
moest aan elkaar roesten en zo de paal beschermen. Ook
achter de boerderij ligt nog een stuk paal met zo'n roestlaag,
twee jaar geleden gevonden bij Paal 16. Vanaf 1730 worden
paalwormen aangetroffen in houten dijkbeschoeiingen.
Ook werd het een ernstige bedreiging voor
houten schepen. Om dit tegen te gaan kregen
de schepen een tweede huid van grenenhout,
die na aangetast te zijn, afgenomen kon wor
den. Als extra bescherming werden tussen de
eiken-en grenenhouten romp soms koeien-
huiden gestopt. Het deel van een scheepswrak
op de zolder van de museumboerderij is een
stuk van het onderwaterboord. Aan de spijker
gaten is nog duidelijk te zien dat hier zo'n extra
houten laag heeft gezeten.
Hoewel het beestje een 'worm' genoemd
wordt, is het een weekdier, een tweekleppig
schelpdier. De schelpjes zijn echter klein in
verhouding met het hele dier, waardoor dit
meer op een worm lijkt. De paalworm is nooit
meer uit de Nederlandse wateren verdwenen.
In het waddengebied en voor de kust van
Texel bedreigt hij tegenwoordig vooral de rijke
verzameling van historische scheepswrakken.