De moord in
Callantsoog
(1941)
Het noodlot slaat toe
De beklaagde, de geredde en de getuigen
P.T. Klant
Nog steeds worden er aanvullende
gegevens gevonden over voorvallen uit de
Tweede Wereldoorlog. Het onderstaande
verhaal is onder andere gebaseerd op
gegevens uit het prachtige boek van Johan
Hendrik Schuurman, getiteld Vliegveld
Bergen NH 1938-1945, en zoekresultaten
van 'onderzoekterriër' Hans Nauta. Het gaat
over het niet verlenen van hulp aan een in
doodsnood verkerende vliegtuigbemanning.
De Whitley Z 9154
Het oosten van Engeland herbergde veel militaire vlieg
velden. Het waarom is niet moeilijk te beantwoorden. Hoe
korter de afstand naar het Europese vasteland, des te ver
der de vliegtuigen Europa in konden vliegen.
De 11e oktober 1941 is nauwelijks aangebroken, het is
half een 's nachts, of de Whitley Z 9154 start vanaf het
vliegveld Linton on Ouse, gelegen ten noordwesten
van de Engelse stad York, voor een vlucht naar Essen.
Het Engelse vliegtuig behoort tot het 58e Squadron. De
bemanning telt vijf leden. Dit waren pilot officer Donald
Smith Mc Donald, flight sergeant Alfred Ronald Robbins,
sergeant Arthur William Cooper, sergeant Thomas Al. W.
Hamilton en sergeant William Harold Sproule.
De retourvlucht verloopt goed tot de van het vliegveld Ber
gen NH opgestegen Bf's 109, bemand door respectievelijk
Leutnant Hans Möller en Unteroffizier Johannes Lompa de
terugkerende Whitley boven de Kop van Noord-Holland
opmerken. De jachtvliegtuigen behoren tot 6./JG 53.
Hans Möller treft de bommenwerper zodanig, dat deze
door middel van lichtkogels aangeeft een noodlanding te
willen maken. Op ongeveer 500 meter uit de kust (we ne
men maar het gemiddelde van de door de Callantsogers
geschatte afstand) klapt het vliegtuig op het water. Het
vliegtuig zinkt niet onmiddellijk. Uit de hierna beschreven
verklaringen blijkt dat er bemanningsleden op een vleugel
hebben gestaan en dat er twee in zijn geslaagd een rubber
boot (dinghy) te water te laten.
Op de Seinpost
Wie waren deze mensen? Omdat de getuigen zeer positief
werden beoordeeld door de ondervragingsofficieren is er
mijns inziens geen enkel bezwaar om deze met naam en
toenaam te noemen.
Heinrich Johann Klatte, beklaagde, geboren 26 januari
1903 in een kleine stad in de buurt van Bremen. Hij werd
voor de eerste keer verhoord op 28 maart 1946 en nadat
hij voor de tweede keer gearresteerd was vond het tweede
verhoor plaats op 4 juni 1947. Hiervoor werd hij op 3 juni
1947 gearresteerd. Hij woonde toen op de Fullsweg 9 te Al-