Wel had omstreeks 1580 een algehele ommekeer, althans
officieel, met dreiging van zware straffen plaats, maar tussen
voorschrift en uitvoering bleef een groot verschil bestaan.
De calvinistische moraal kreeg een plaats naast de middel
eeuwse tolerantie, maar kon deze niet geheel verdringen.
Het initiatief om uitbundigheid en onzedelijkheid te ver
bieden ging uit van
de kerkenraden, die
de vroedschappen
met aanmaningen
bestookten, maar de
calvinistische moraal
sloot nog te weinig
aan op de denkbeel
den en gebruiken on
der het volk, waardoor
prostitutie bijna op de
oude voet bleef be
staan en vooral in de
17e eeuw in Amster
dam een grote bloei
beleefde.
Geen onderwerp inte
resseerde de mensen
- zo vroeger als nu -
zozeer als het liefde
leven van anderen. Bij
geen onderwerp stak
de dorpsroddel zo de
kop op.
Detail van een ets van Rembrandt van Rijn die de titel 'Het ledikant' draagt.
In de kleine Huisduiner dorpsgemeenschap was de herber
gier Cornelis Adriaansz Bruyt in 1599 het onderwerp van
gesprek, waarom het schepengerecht een onderzoek in
stelde en getuigenverklaringen liet vastleggen.
Cornelis Adriaansz, getrouwd met Dieuwer Cornelisdr, werd
beticht van overspel met Lijsbeth Cornelisdr, die op hetzelf
de buurtje woonde. Eerst kwam koopman Cornelis Jans
sen, 43 jaar oud, aan het woord. Op zekere nacht had hij
gehoord - het was één uur voor zonsopgang - dat Dieuwer
en Lijsbeth slaande ruzie, kijvende woorden, hadden waar
bij Lijsbeth triomfantelijk tegen Dieuwer had geschreeuwd:
"Waert ghij doodt, ick had den man."
Pieter Cornelisz Nes verklaarde, dat hij op de bewuste och
tend vroeg was opgestaan en buitengekomen Cornelis
Adriaansz Bruyt voor de deur van Cornelis Jansz aantrof. Hij
had hem gevraagd: "Wel, hoe zij dij dus vroech op?" waarop
Cornelis antwoordde: "lek heb bijna van mijn gat geweest."
Verder vertelde hij, dat hij zou gaan varen en bij Lijsbeth wat
spullen was gaan ophalen. Hij stond daar net "an de horn-
deur (de hoekdeur) ende doen quam Dieuwer daer ende
maeckte sulcken misbaer, dat ick bijna van mij zelf ben."
Trijn Ysbrantsdr verklaarde, dat zij Cornelis Haycx, "haren
saligen man", eens had horen zeggen, dat hij op strand tus
sen Huisduinen en 't Oog Cornelis Bruyt gevraagd had:"Wel
Cornelis, is 't waar datstu tot Lijsbeth in huys geweest heb-
ste?" Hij had daarop geantwoord: "Wilstu swijgen, ick sal 't
dij zeggen, ick hebber in huys geweest."
Dieuwer loog dus niet
toen zij Cornelis Bruyt
beschuldigde.
Haar overleden man
had na zijn verhaal
tegen haar gezegd:
"Coom te bed, ick
sal dij doen als die
waert Lijsbeth doet."
Dieuwer was de be
ledigde onschuld.
Hoewel in sommige
roddelpraatjes het
verhaal ging, dat een
zekere Cornelis Aeri-
ansz daar 's morgens
vroeg in huis kwam.
Maar Meys Cornelisdr
kon dat ontzenuwen
en verklaarde "dat sij
een goet buyrwijf was
ende niet heeft ge-
sien, dat sij haer man
quaet gedaan heeft."
Zij wist niet wanneer Cornelis Aeriansz de zoon van Dieuwer
"porde, maer altoos na de morghen."
En Cornelis Jansz Keesom zei, dat hij voor enige tijd met
Dieuwer en Tijman Bouwensz vis gezouten had en dat
"Dieuwer was als een wijff behoort te wesen. Ende gaven sij
malcanderen een quaet woort, sij gaven wel mede goede
woorden." Of het op verzoening of scheiding uitgedraaid is
weten we niet, maar Dieuwer was geen lieverdje, dat zich
de kaas van het brood liet eten. Uit het verhaal blijkt, dat zij
mond en handen wist te gebruiken.
Regulering van het driftleven was onderdeel van het kerke
lijk en wereldlijk huwelijksbeleid als belangrijk voor de sta
biliteit van de maatschappij. In de zestiende eeuw zette een
geleidelijke verandering in, waarbij de gemiddelde burger
een meer ingetoomd gedrag begon te vertonen: arbeid
zaam, sober, preuts, meer ingetogen dan het meer'natuur
lijk' leven van de middeleeuwen met zijn grote nadruk op
lichamelijkheid. Het door de kerken gepropageerde purita
nisme liep parallel met de neiging tot'verfatsoenlijking'in
de burgerlijke maatschappij, die in toenemende mate een
strakkere gedragscontrole vertoonde.