Kerk, staat, overspel en prostitutie Ende die goeden bij den eersten overleden angebrocht tot des voorseyden houweiyck, ofte hem bij sterfte off anders van zijn- re zijden, zullen erven ende gaen an die vrunden ende magen ofte an die zijde, daer die vandaen gecomen zijn, mitsgaders oock clederen, cleynodiën ende anders tot des eerst-offlivi- gen lijve toebehorende, soedat nyemant van hembeyden zijn schulden, vóór 't voorseyde houweiyck gemaeckt, in 't anders zijn goeden sullen mogen stoppen. Ende alle gewonnen ende angecofte goeden bij staende houweiyck vercregen, sullen ge meen zijn, schaet ende baet, halffende hal ff. Overspel en alle gevolgen van dien betekenden naar de mening van kerk en staat ontwrichting van de door God gewilde orde, verstoring van het maatschappelijk bestel en was dus strafbaar. Maar mensenkenners waren sceptisch. Jonge echtgenoten, zei Roemer Visscher, zijn hun wilde ha ren nog niet kwijt. Zijn ze al getrouwd, ze voelen toch geen banden. De promotor van de West-Indische Compagnie, Willem Usselincx, was van mening, dat door de langduri ge afwezigheid van zeevarenden "veel vrouwen die thuys blijven, dickwijls in groote swaricheyt vallen ende veel on- tuchts wordt bedreven." Wat de zeevarenden in vreemde havens bedreven vermeldt hij niet; dat was ver buiten het lieve vaderland. De scriba van de kerkenraad te Edam no teerde op 6 juni 1621, dat het lang wegblijven van zeeva renden "geen kleyne occasiën tot onkuysheyt ende verloop in overspel" veroorzaakte. Prostitutie concentreerde zich vooral in steden en havens, waar in "quade herbergen en lichte taveernen" bordeel ge houden werd. In een klucht uit 1671 zegt een waard:"Je weet wel hoe slegt dat het met de neering loopt altans. Als men niet een vloerduif en hiel, een eerlijke man stierf wel van honger bekans. Uit de herberg kan licht een gemeen huis worden gemaakt, waardoor de jeugd in verleiding wordt gebracht", was het motief van de schepenen van Huisdui nen-Den Helder om de opening van een nieuwe herberg te verbieden. Ook op de schepen kon het soms bont toegaan: 'tis scheep de mode zicht te diverteren met een andermans wijf heet het over het leven aan boord van de oorlogsschepen in een blijspel uit omstreeks 1700. De ziekentrooster in hetzelfde blijspel verzucht: "Vloeken, lasteren, schelden, overspeelen is al wat ik sie en hoor. De goddeloosheid vliegt het schip, nagt en dag, door en door." En de scheepsjongens vertellen elkaar: Me moer was maar vijftien toen se bestruyfd wier aan boord.En mijn moer was sestien, heb ik wel van me vaar gehoort. Herberg aan de Helderse kust. Fragment van een tekening

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

De Clock van Callens-Ooghe | 2016 | | pagina 21