Liefde, hou en trouw
in noordelijk Noord-Holland
omstreeks 1600
Huwelijksvoorwaarden
18
In de vorige aflevering over liefde,
hou en trouw (de Clock nr. 4, dec. 2015)
schetste historicus Jan T. Bremer de
sociale en seksuele moraal in onze
contreien aan het eind van de zestiende,
begin zeventiende eeuw. Bremer
beschreef hoe'kerkenraden en synodes'
waarschuwden tegen de'omgang
en vrijage van jongelui', daarbij
doelend op het toentertijd populaire
nachtvrijen, ook wel queesten genoemd.
In dit vervolg komen onder meer
overspel en prostitutie aan bod.
Waar de huwelijkspartners ter weerszijden over geld en
goederen beschikten, of bij tweede huwelijk van weduwe
of weduwnaar belangen van kinderen en erfgenamen op
het spel stonden, was het een veel verbreid gebruik vóór de
huwelijkssluiting bij een notaris of voor schout en schepe
nen huwelijksvoorwaarden te laten opstellen.
Een drietal voorbeelden van voorwerpen die deel konden uitmaken
van een bruidsschat, v.l.n.r.: een speldenkussentje, een spiegeltje met
monogram en een bal met reukwerk.
Zo verschenen op4oktober 1592 voor schout en schepenen
van Huisduinen Sybrant Cornelissen, terzijde gestaan door
Arent Symonsz Gau, de broer van zijn overleden vrouw, als
partij aan de ene zijde, en aan de andere zijde Alijt Jacobsdr,
geassisteerd door Cornelis Jacobsz, haar broer, en de wees
meesters Maerten Cornelisz Gorter en Aerian Cornelisz Eng-
berts, die de belangen behartigden van Alijt Jacobs' kinde
ren uit een eerder huwelijk. Voordat Sybrant Cornelisz met
Alijt in de huwelijksboot stapte, kwamen zij overeen, dat als
het huwelijk één van beiden offlijvich zou worden "sonder
enighe blijvende blijckende geboorte bij malcanderen ge-
cregen ende achtergelaten" te hebben, de langstlevende
alle goederen, die hij of zij bij de huwelijkssluiting inge
bracht zou hebben, weer tot zich zou mogen nemen, even
als de goederen, die hem of haar"staende houwelyck bij ge-
sterfte oft anders van zijnre zijden angecomen zal zijn." Met
andere woorden, wat ieder door erfenis van eigen familie
zou verkrijgen, zou persoonlijk eigendom blijven. Dat gold
ook voor kleinodiën, kleren en dergelijke bezittingen, die
tot des langstlevendige lijve behoorden.
Als voorbeeld van de vorm, waarin zulke bepalingen wer
den gegoten, volgt hier de verdere tekst van de overeen
komst: