De trouwbelofte moet onderscheiden worden van de on
dertrouw voor magistraat of predikant waarmee het hu
welijk al gedeeltelijk gesloten was en die uitsluitend met
toestemming van de magistraat ontbindbaar was.
De trouwbelofte, hetzij mondeling of schriftelijk gegeven,
werd met een onderpand, een penning, ring of ander
voorwerp en tot het eind van de 17e eeuw ook nog door
de bijslaap bezegeld. De gift bood een grotere juridische
zekerheid dan de soms moeilijk te bewijzen vleselijke
conversatieals die niet tot zichtbare gevolgen had geleid.
Een alleraardigst voorbeeld van een trouwbelofte en de
zekerheid en waarde die aan de geschonken trouwpen-
ning werd gehecht, geeft een Huisduiner akte uit 1602.
Kennelijk waren er moeilijkheden gerezen over een trouw
belofte, waarschijnlijk van de kant van de ouders van het
meisje, waarom schepenen zich met de zaak bemoeiden.
Op 22 februari 1602 daagde het Huisduiner gerecht de
55 jaar oude Eele Huygensdr voor de schepenband om
als getuige een verklaring af te leggen. Zij verklaarde "bij
haren sielen salichheit" dat het haar niet ontgaan was,
dat Maritje Fredricxdr, dochter van de overleden Frerick
Pietersz, een "goede affectie ende zonderlingen gene-
gentheyt droech tot eenen Hendrick Pieterssen." Een
maand tevoren op 12 of 13 januari, had ze tegen Maritje
gezegd: "lek bemerek dat ghij wel goed zinlycheit draecht
tot Hendrick Pietersz. Heeft 'et u moeder ende vrienden
goet gedocht Anna Frericx" (je zuster) "ende Derck Pie
ters an malcanderen te geven, ick wilde dat ghij Hendrick
oock hadt." Maritje had daarop geantwoord:'t En zal niet
geschieden, maar het is al geschiet, lek heb den troupen-
ning van hem al wech."
Eele Huygensdr zei daarop: "Wel, waer heb dij 't cregen,
dat ghij se al van hem wech hebt?"
Maritje: "lek rede met hem met een ijssletgen in 't velt
ende daer heeft hij mij gelooft ende zijn trouwpenning ge
geven. Ende ick bij huys comende ende had geen buydel
om denselven in te steecken, so heb ick se Derck ge
geven, die se tot 's anderen daechs bij hem behouden
heeft. Ende doen wij 't huys allien hadden heeft hij se mij
wedergegeven."
Eele Huygensdr gaf haar de welgemeende raad: "Wel
kint, bewaer se wel." Maritje nam de goede raad dankbaar
aan: "Ja ick zal se wel bewaren. Ick heb se heymelyck
opgesloten, maer seg het ons Anna nyet, die zoude 't an
ders terstont moeder zeggen."
Daarop had Eele gezegd: "Wel, moet 'et moeder dan nyet
weten?" Maritje had geantwoord: "Ja, moeder moet 'et
wel weten, maar het moet nog wat anlopen." En Eele ver
zekerde: "Wel kint, hebt ghij 't geit" (de trouwpenning) "so
zijt ghij getrout voor God."
Volgens Eele was Maritje "altoos wel gerust, ende heeft
noyt in 't minste mentie gemaeckt, dattet in eniger manie
ren tegens haer wil ofte danck haer gegeven was, maer
wel tevreden ende zeyde, dat sij 't geit vrijwillich genomen
had."
Dit pand had een juridische waarde. Wanneer het huwe
lijk gesloten zou worden hing onder andere van de econo
mische omstandigheden af. De kerk verlangde van haar
leden een ingezegend en de overheid wilde een goed
geregistreerd huwelijk zien. "Het huwelijk',' schreef Cats,
"is een smitse van menschen, een grontsteen van steden
ende eene queeckerije van hooge regeringen."
In Holland mochten bruidsparen na de Reformatie kie
zen tussen een huwelijksbevestiging in de kerk of op het
stadhuis. Alleen de huwelijksbevestiging en registratie in
de Hervormde kerk had voor de overheid gelijke geldig
heid als die voor de magistraat. Alle andere nominaties
moesten ook op het stadhuis hun huwelijk laten bevesti
gen. Niemand werd echter verplicht kerkelijk te trouwen.
'Ick rede met hem met een ijssletgen in 't velt.
(tekening H. Schoorl)