naar de andere kant van de wereld gaan? - Ik had ze
betere behuizing in het kippenhok op 't land aan kunnen
bieden (op dat moment stond dat kippenhok op het punt
om in elkaar te vallen en werd kort daarna gesloopt).
Binnen een maand konden we onze woning betrekken.
De Nederlandse aannemer, waarvoor ik had gewerkt,
was zo bereidwillig om onze pakkisten (die in het hostel
waren opgeslagen) in zijn vrachtauto naar Lota te bren
gen. Tevoren had ik al heel wat van onze huisraad overge
bracht in mijn eigen auto.
Toen we de woning betrokken was het daar nog een ont
stellende bende; om het redelijk bewoonbaar te maken
moest er in de kortst mogelijke tijd veel werk worden
gedaan. Er waren geen kasten in het huis zodat al onze
spullen over de vloer verspreid lagen. Onder het huis
was wel wat bergruimte, maar die was aan de buitenlucht
blootgesteld en ongeschikt om daar waardevolle dingen
op te bergen. Zodoende was het maken van ingebouw
de kasten en boekenplanken het eerst vereist. Daarvoor
moest ik wat binnenwanden slopen, waardoor ik een hele
bevolking van kakkerlakken verstoorde - nooit van m'n le
ven heb ik zoveel van die insecten bij elkaar gezien.
De achterkant van het huis was er het slechtst aan toe. Ik
installeerde een groot aluminium raam in de achtergevel
en verving de houten beschieting, waarbij het materiaal
van de pakkisten me goed van pas kwam. Tenslotte schil
derde ik de binnenwanden en het plafond en legde nieuw
vloerzeil - daarna zag het geheel er werkelijk presentabel
uit.
De tuin was overwoekerd met een meter hoog gras en
onkruid. Met ongelooflijke moed begonnen we het met
een heggenschaar af te knippen, maar al gauw moes
ten we de strijd opgeven. De buren hadden ons gezwoeg
aangezien en adviseerden om het met een motormaaier,
die in de hoogste stand was gezet, aan te pakken. Omdat
we toch een maaimachine aan moesten schaffen voor het
onderhoud ging ik er meteen op uit om er een te kopen.
Zelfs met de motormaaier was het nog monnikenwerk,
maar tenslotte won ik de strijd. Het gazon dat onder het
onkruid te voorschijn kwam viel best mee. Een bestaande
citroen- en perzikenboom wisten we te redden. Met wat
zaad en plantjes hadden we al gauw een kleurige bloe-
menborder gecreëerd. Na een paar maanden was de wil
dernis in een aantrekkelijke tuin getransformeerd.
Nieuwe vrienden
Onze vrienden- en kennissenkring nam tijdens de eerste
paar maanden geleidelijk toe. Hoewel we ons zo spoedig
mogelijk in de Australische gemeenschap wilden invoe
gen gaven de contacten met landgenoten aanvankelijk
toch nog een veel vertrouwder gevoel. We ontmoetten
verscheidene Nederlandse immigranten die doorgaans
bereid waren verhalen over hun eigen successen of
mislukkingen te vertellen. Daar we zelf nog maar weinig
ervaring in ons nieuwe land hadden luisterden we met
aandacht naar ze en stelden de nodige vragen. Bijna ie
dereen had in het begin moeilijkheden ondervonden, zo
als onvoldoende kennis van de taal of falen in het vinden
van geschikt werk. Velen hadden aanvankelijk heimwee
gehad, waarbij de drang om naar hun vaderland terug te
keren sterk was geweest. Maar na verloop van tijd had
den ze vrijwel allemaal in hun veranderde levensomstan
digheden berust en waren tenslotte volledig in de Austra
lische gemeenschap opgenomen.
Rie ter Heege had het eerste contact in Brisbane voor
ons gelegd - het was met het gezin Baxendell. Als mede
humanisten kende Rie die mensen goed en ze had onze
komst al van tevoren bij hen aangekondigd.
Tub en Margaret Baxendell hadden zes kinderen en
ten tijde van onze eerste ontmoeting zes katten en een
hond. Ze schenen weinig interesse te hebben om hun
huis schoon en netjes te houden, maar een ieder die de
kwaliteiten van de Baxendells kende zag hun slordigheid
door de vingers. Ze waren geïnteresseerd in politiek, de
bescherming van het milieu en zetten zich voor de rech
ten van de mens in. Maar ze spanden zich het meest in
voor het Humanistisch Verbond en waren plaatselijke
bestuursleden daarvan. Behalve hun sociale interesses
hadden de Baxendells een boerderij aan de buitenkant
van Brisbane, waar ze zich de meeste weekenden met
tuinen en het ontginnen van het bijbehorende land bezig
hielden. Op de boerderij hadden ze een tiental langorige
geiten, die om beurten bij de kinderen in hun bed sliepen.
Nog vóór we zelf onze auto bezaten hadden we de gele
genheid om bij de Baxendells op hun boerderij op be
zoek te komen; Tub en Margaret haalden ons dan op van
het hostel en brachten ons later weer terug. Dit waren de
eerste uitjes die we in Brisbane ervaarden. Hun jongste
kinderen waren in dezelfde leeftijdsgroep als de onzen,
maar vanwege de taalmoeilijkheden vlotte het contact
aanvankelijk niet erg. Desondanks was het voor ons al
lemaal een verademing om zo af en toe het hostel eens
te kunnen ontvluchten.
Toen we de Baxendells voor het eerst ontmoetten woon
den ze op de bovenste verdieping van een kantoorge
bouw in de stad, waar Tub conciërge was - enkele jaren
later gaf hij daar de brui aan en ging met zijn gezin per
manent op hun boerderij wonen.
Nadat we naar Lota waren verhuisd ontdekten we dat
onze naaste buren Nederlanders waren die tevoren in
Indonesië hadden gewoond. Ze hadden een enorme
familie- en kennissenkring waarvan de meesten ook uit
Indonesië afkomstig waren. Deze oud-Indiërs hadden vrij
wel elk weekend hier of daar een feestje en wij werden
ook al gauw uitgenodigd om aan hun festiviteiten deel te
nemen. In het begin deden we dat enkele malen, maar
het was nu niet bepaald onze stijl en bovendien was het
moeilijk voor ons om de bewezen gastvrijheid te beant
woorden. Als gevolg daarvan werd onze aanwezigheid op
hun feestjes steeds zeldzamer.
(Wordt vervolgd)