13
rokerig was. Deze eerste kennismaking met Engeland
was helaas geen opbeurende ervaring.
Toen we de volgende ochtend wakker werden, was de
reis over de Atlantische Oceaan al begonnen. De ijzige
wind werd geleidelijk weer sterker en het duurde niet lang
voor een tweede en nog ergere aanval van zeeziekte ons
het leven zuur maakte. Hugo en Erika kregen het die keer
ook te kwaad. Nadat we de Azoren hadden gepasseerd
werd de wind gelukkig minder en de temperatuur begon
te stijgen, waardoor onze stemming aanzienlijk verbeter
de. Geleidelijk waagden meer mensen zich aan dek. Een
week na ons vertrek werden de zwembaden gevuld.
Op 30 maart kwamen we op Curagao aan en legden in de
haven van Willemstad aan. In de stad was het ondraaglijk
heet; de straten waren gevuld met kleurlingen, volgens
zeggen waren de meesten daarvan afstammelingen van
'onverkoopbare' slaven, die tijdens de slavenhandel op
het eiland achter waren gebleven. Helaas moesten we om
twee uur alweer aan boord zijn, waardoor we de gelegen
heid misten om meer van Curagao te zien.
Hugo, Erika, Ans en Roland op de Flavia.
Tahiti is in zicht.
Neptunus-ceremonie
De zeereis ging voort over de warme Caribische Zee,
langs de kust van Venezuela naar de ingang van het Pa
namakanaal. Hier moest het schip worden geschut waar
voor het met een locomotief door drie opvolgende sluizen
werd gesleept. Dat ging reuze vlug en binnen een halfuur
voeren we in het eigenlijke kanaal, dat door middel van
bakens in een merengebied was aangeduid. Verderop
liep de vaargeul door een diepe uitkloving in de bergen.
Aan het andere eind van het kanaal werden we opnieuw
geschut, ditmaal naar het niveau van de Stille Oceaan.
De volgende elf dagen zagen we niets anders dan water.
In die tijd werd bij het passeren van de evenaar de Nep
tunus-ceremonie gehouden. Vrijwilligers werden uitgeno
digd om als slachtoffers, helpers of zeemeerminnen deel
te nemen. Voorafgegaan door muziek kwam Neptunus
met zijn helpers en de zeemeerminnen aan dek en kon
digde de op handen zijnde doop aan. De slachtoffers, die
met beschilderde naakte lichamen en gebonden handen
het einde van de stoet vormden, werden één voor één on
der handen genomen. Liggende op een soort slachtbank
werden ze 'medisch' onderzocht, waarbij vis- en vleesaf-
val, gekookte spaghetti en kleurstof gul werd toegediend.
Tenslotte werden de slachtoffers onder een enorme dou
che gewassen, waarmee de ceremonie werd beëindigd.
De aankomst op Tahiti was voor ons het hoogtepunt van
de reis. In de namiddag van 12 april werden we door een
kleurrijke menigte en Tahitiaanse muziek ontvangen. Voor
het donker werd konden we nog een wandelingetje door
de het schilderachtige centrum van Papeete maken.
Omdat we het grootste deel van de volgende dag nog
aan wal konden blijven, huurden we een auto en reden
langs de kust het eiland rond. We waren verrukt over de
tropische plantengroei, de diepblauwe zee en de door
palmbomen begrensde baaitjes.
Na de Tahitiaanse onderbreking moesten we nog een
week varen om Nieuw-Zeeland te bereiken. In de vroege
ochtend van 19 april kwamen we in Auckland aan. Jan van
Woesiks broer Gerard, die in een buitenwijk van Auckland
woonde, was op de hoogte van onze aankomst en stond
met zijn hele gezin op de kade te wachten.
Het was een uiterst kort bezoek, want om twee uur moes
ten we alweer aan boord zijn. Gerard speelde het klaar
om zes kinderen en vier volwassenen in zijn autootje te
persen, waarna hij ons meenam naar hun huis. Na een
kop koffie hadden we net genoeg tijd om een ritje in de
heuvels ten westen van de stad te maken. Daarna moes
ten we ons haasten om op tijd op de Flavia terug te zijn.
Toen we Nieuw-Zeeland verlieten hadden we nog drie
dagen varen voor de boeg. Die laatste dagen waren niet
meer zo plezierig - de reis had lang geduurd en het weer
was onbestendig en veel kouder geworden.
Aankomst bij de Antipoden
We kwamen een dag te vroeg in Australië aan. Op 23 april
1966 zagen we om ongeveer elf uur de vage omtrekken
van de Australische kust verschijnen, maar het slechte
weer zette een domper op de hoge verwachtingen die
we van onze aankomst hadden gehad. Al gauw doemden
de steile klippen op die de toegang tot Sydney's haven
flankeren. Verscheidene uren later voeren we langs het
'Opera House' (hetwelk toen nog in aanbouw was) en ver
volgens onder de 'Sydney Harbour Bridge' door in de rich
ting van de kade. Na de douane-inspectie legde de Flavia
eindelijk aan en mochten we aan wal gaan. Tenslotte was
er nog een lange wachttijd in een sombere douaneloods,
waar onze bagage moest worden geklaard.
Ten tijde van onze aankomst was Rie ter Heege van het
Nederlands Humanistisch Verbond toevalligerwijze in
Sydney. Rie was ons bijzonder hulpvaardig geweest met