met elkaar in verbinding. Daar bevond zich een arsenaal
aan militaire spullen, achtergebleven na de aftocht van de
bezetter. Dat noodde steeds weer tot nader onderzoek.
Op een keer wilden ze weer via de gangen naar de bun
kers en hadden het plan opgevat om enige voorwerpen
te demonteren. Ze konden van alles gebruiken: lichtag-
gregaten bijvoorbeeld.
Broer Kees, die toen acht was, en ik moesten mee. We
kregen de opdracht om te 'wachtlopen' en een seintje
te geven als een van de Canadese soldaten te dichtbij
kwam. Die liepen in het duin de boel te bewaken. Maar ja,
twee kleine jongens op de uitkijk... We zagen elk vogel
tje vliegen, elk konijntje langs huppelen en zaten in een
van die gaten een potje te bikkelen. Dook er plotseling
zo'n grote Canadees naast ons op, we schrokken ons een
ongeluk. Hij wachtte tot zijn maat er ook was. We moes
ten met ze mee en liepen met z'n vieren door de gangen
naar de bunker en daar werden de grote jongens ook 'op
gepakt! De hele groep werd uit het duin geleid en onder
escorte naar huis gebracht. Bij ons huis aangekomen zei
mijn moeder in het Nederlands en ze wees: 'Die en die en
die zijn van mij. Met de rest heb ik niks te maken.' De Ca
nadese soldaat verstond haar niet, maar begreep prima
wat er bedoeld werd 'Yes, that's okay' en vertrok met de
rest van de jongens voor aflevering op andere adressen.
Kees en ik kregen later flink de wind van voren van de
oudere jongens. Ze scholden ons helemaal stijf dat we
niet opgelet hadden. Nou ja, wat een verstand niet, ze
hadden zelf wel kunnen bedenken dat twee kleine jochies
niet geschikt waren om op de uitkijk te staan."
Mijnen en munitie
"Er klonken regelmatig ontploffingen in het duin. Dat be
tekende meestal dat er weer een zooitje mijnen opge
blazen werd. De Duitsers hadden paden aangelegd van
boomstammen, waar ze met hun tanks overheen konden
rijden. Die stammen lagen er nog. De bewoners moch
ten dat hout gebruiken voor hun kachels. Bij gebrek aan
steenkolen ging alles wat brandbaar was de allesbrander
in, tot ouwe schoenen aan toe. De houten paden wer
den opgebroken en met paard en wagen weggehaald.
Op een dag was ik thuis en hoorde me toch een rotklap.
Daar moest ik natuurlijk op af om te kijken wat er loos
was. Een lege kar was van de ene kant gekomen en een
volle van de andere kant. Ze konden elkaar net niet pas
seren op het boomstammenpad. De lege kar week van
het pad af, het paard stapte op een tankmijn en kla-
bam! Het paard was helemaal kapot. De stukken hingen
in het prikkeldraad. De man op de kar mankeerde niks. De
ontploffingskracht van zo'n tankmijn ging namelijk vooral
omhoog. Een andere keer liep een herdershond het duin
in, trapte op een mijn en was ook dood. Verder had je
knikkermijnen. En persoonsmijnen, met zo'n 'flesje' er bo
venop. Als je dat stuk trapte, was je je been kwijt.
De jongens waar ik veel mee optrok waren Klaas Beun,
Arend de Jong, Jan van Scheijen. Later kwamen er steeds
meer jongens bij waar we mee op route gingen. Vaak uit
't Zand waar niet veel te beleven viel. We vonden vaak
een heleboel scherpe munitie, stookten een vuurtje en
gooiden het erin. Lekker spannend dat geknal!
Op het strand beleefden we weer wat anders. Was er een
roestplek te zien tegen duin aan. Wij graven... en ja, hoor,
pannenkoekmijn. 'Weet je wat, straks komt de mijnenop-
ruiming hierheen, die zien we misschien nog wel.' Ze re
den in een jeep regelmatig langs het strand. Dus wij de
mijn opgepakt en op de dam gelegd. Even later kwamen
we inderdaad de jeep tegen: 'We hebben een mijn ge
vonden, we hebben hem daar op die dam neergelegd.'
Wat hebben jullie?! 'Ja, we hebben hem keurig netjes
op de stenen gelegd hoor. Je kan 'm zo pakken.' Komen
jullie maar eens mee in de jeep. We dachten: 'Wat gaat
er allemaal gebeuren?' De mannen pakten de mijn op,
groeven een kuil in het zand, mijn erin en een lont. Gaan
jullie maar onder de jeep liggen. 'Wordt zeker linke soep'
vermoedden we. Waarna een enorme klap volgde van de
ontploffende mijn. Zo wilden ze ons extra goed laten zien,
hoe gevaarlijk het was om met mijnen te gaan lopen sjou
wen. Dat hebben we inderdaad niet meer gedaan."
Rood haar
"Toen we een keer van school kwamen, vonden we een
brandbom. Aan een ringetje trekken, deksel eraf en plop,
begon de bom te 'blazen' als een gek. Zo'n ding zat vol met
van dat rooie poeier, daar kreeg je een allemachtig grote
wolk van, schitterend mooi natuurlijk. En helemaal niet
gevaarlijk in onze ogen, juist hartstikke leuk. Een andere
dag, ook weer uit school, liepen we langs het strand naar
huis (onze fietsen waren kapot) van Callantsoog naar de
Keeten. Zagen we weer een brandbom liggen, in de buurt
van de karrenloods. Deksel eraf... er gebeurde niks. Wij
mopperen, met dat ding gooien, smijten en er tegenaan
trappen. En ja hoor, kapot. Bleek alles nat vanbinnen. In
plaats van poeier was het vieze rooie smurrie. Daar gin
gen we handenvol van in de lucht gooien. En pats, broer
Kees kreeg een klontje van dat spul op zijn kop. Even
weggeveegd met zijn hand, zo, klaar. Kwamen we thuis,
zei moeder:'Wat heb jij nou op je hoofd?' 'O, dat weet ik
niet hoor'. Dus onder de kraan. Maar dat spul liet zich niet
verwijderen. Het raakte over zijn hele hoofd verspreid.
Nou, toen was het helemaal niet meer om aan te zien.
Grappig was: De vriendin van broer Henk kwam voor de
tweede keer bij ons op visite. Ze keek aldoor naar Kees,
snapte er niets van, maar dorst niks te zeggen. Later zei
ze tegen Henk: 'Hoe kan dat nou? De vorige keer hadden
jullie helemaal geen rooie in de familie.' Het duurde weken
voor al het rooie haar eruit gegroeid was."
Eierenmanie
"Onze aandacht richtte zich ook op andere zaken. Kre
gen we de manie om vogeleieren te sparen bijvoorbeeld.
Heel serieus deden we dat. Van zoveel mogelijk verschil
lende vogels. Je raapte ze, prikte er twee gaatjes in en
dan blies je ze uit. Eén keer probeerden we zwaneneieren
te pakken, maar dat lukte niet. Die beesten werden me