'Alles loopt yn de hobbel' en vereist maatregelen Kersje Visser voegde aan deze brief - 'franco tot St. Maerten Brugh', de rest moesten de heren bij ontvangst maar zelf betalen - nog een verzegeld epistel 'onder co- verdt' toe. Ook had hij in het aan de duinmeierij grenzende 'binnen land' meermalen stropers betrapt, hun snaphanen afge nomen en aan de duinmeier in bewaring overgedragen. Zo kreeg Jacob Jacobsz Bras, gedaagd voor het sche pengerecht van Huisduinen, een boete van 50,- 'over hossiliteyten die hij, gedaagde, heeft gepleegtup de bin nenlanden alhier, loopende met het roer te schieten als anderssints.' Op zekere nacht hadden Piet Vet en Jan de Leeuw, be trapt bij het konijnenschieten, gezegd dat zij daartoe ver lof van Gecommitteerde Raden hadden. Omdat Piet Vet, Jan de Leeuw en de gegijzelde Jan Gaeuw werklieden waren die voor Albert Kickert, opperbaas van 's Lands Werken, werkten, zou het niet onmogelijk kunnen zijn dat ze inderdaad toestemming van Kickert hadden gekregen. Maar, schreef de baljuw, als dat waar zou zijn, dan 'loopt alles yn de hobbel! Dan zegt iederéén: 'Als Piet Vet vrij heeft, dan hebben wij oock vrij!" Als zulk volk vóórgaat, zal een 'parteculyer man schyelick' volgen. In de herfst werden de meeste rammen weggevangen en er liepen in de winter voornamelijk drachtige voedsters rond, 'op hoop van voorttelen'. Het gevolg van de stroperij in de winter was dat de stropers ook deze dieren vingen, waardoor er van voorttelen geen sprake meer was. Kersje Visser schreef dat hij in 1755 een stroper had ge pakt en aan de houtvesters in Alkmaar uitgeleverd had, die daar tot viermaal toe 'gedaagt', maar nooit versche nen en daarom verbannen was. De man had zich toch in Den Helder vertoond, maar dat bekwam hem slecht. De baljuw had hem rap te pakken. Kersje Visser deed zijn be klag in Hoorn, maar Gecommitteerde Raden achtten het in eerste instantie de taak van de koddebeier en baljuw hun terrein en jurisdictie te beschermen. Pas op 30 no vember 1758 stuurden zij Kersje Visser een brief met de tekst van een verordening op de jacht, die hij op openbare plaatsen moest aanplakken. Veel hielp dat natuurlijk niet. Uit verklaringen die Cornells Sonneveld en zijn knecht Pieter Hendriksz Graeff op 24 februari 1760 aflegden ten overstaan van notaris Pieter de Leeuw en ter 'requisitie' van baljuw Kersje Visser, blijkt dat sommige stropers wel erg driest en brutaal te werk gingen. Sonneveld was in het voorjaar van 1759 in de buurt van zijn boerderij buitendijks Jacob Jacobsz Bras tegenge komen met een roer of snaphaan. Bras probeerde twee maal de pachter te ontwijken, maar toen Sonneveld hem de pas afsneed, gooide hij 'zijn rokje over zijn hoofd' om niet herkend te worden en riep: "Niet naader, blijft daar gy bescheyden bent." Hij floot, waarop twee maten hem te hulp schoten. Tegen drie bewapende mannen kon Son neveld weinig uitrichten. Het drietal ontsnapte hem. Pieter Graeff, de knecht van Sonneveld, trof op zekere avond om elf uur twee mannen in de nabijheid van de boerenplaats aan, waarvan één een schot op hem afvuur de, dat vlak langs hem heenging. De ander riep: "Schiet hem, als hij blijft leggen is daar niet aan geleegen." Kersje Visser schreef Gecommitteerde Raden, dat hij weinig kon doen. Bras was wel met een roer in het 'bin nenland' gesnapt, maar had niet geschoten. Uit de ver klaring van de knecht bleek wel dat op hem geschoten was, zodat 'het scharp bij het hoofd heen-vloogh', maar niet wie de dader was. Niettemin had de baljuw de ver moedelijke dader gedagvaard. De regenten hadden hun plicht gedaan en hem tot een boete van zes gulden, het vaste tarief volgens de keur op het schieten in het 'bin nenland', veroordeeld. Maar de gedaagde had geen geld en de baljuw moest maar zien hoe hij zijn boete ontving. Hij klaagde zijn nood over de schade, die hij daardoor leed 'sodat yck alweder de broek heb gelapt en garen toegegeven!' Op 9 januari 1760 kreeg Kersje Visser van Gecommitteerde Raden opdracht schuldigen streng te straffen. Baljuw en koddebeier konden dan wel stropers bekeuren en nu en dan een snaphaan in beslag nemen, maar zolang de tijden slecht waren en de stropers meest al arme drommels waren, bleken opgelegde boetes nau welijks inbaar, ofwel veren plukken van een kikker was er niet bij. Het was al heel wat als baljuw en koddebeier de schade beperkt konden houden. Met toestemming van de schrijver overgenomen uit het boek: Varensgasten en ander volk. Naschrift van de redactie: Ondanks het feit dat dit verhaal zich niet in Callants- oog afspeelt, wilden we het toch plaatsen. In het arme Callantsoog werd namelijk ook veel gestroopt, om zo de schamele inkomsten wat te kunnen laten stijgen. 39

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

De Clock van Callens-Ooghe | 2014 | | pagina 19