Gijzeling van een stroper
De Huisduinen polders en het noordelijk
Koegrasgebied omstreeks 1750,
eigendom van de Staten van Holland en
West-Friesland en de Erven Le Maire.
A Graaflijkheidsduinen
B Oogduinen (d'Ogerduinen, Donkere
Duinen)
C Boerderij 'Vrede en Vrijheid'
D d'Ogerplaats, huis van de Oogduin
E Kleine Keet(en), Zanddijkerhuis
F De Schooten
G De Garst
H Huis en eendenkooi 'Quelderbeek',
De kooy
de vele 'dispuyten' tussen burgers en koddebeier over de
heimelijke konijnenvangsten.
Hij wees de secretaris op het bestaan van artikel 12 in het
oude 'Keurboek rakende de landerijen over Huysduynen
en de Helder' dat luidde:
Item kuere dat de landerijen gelegen aan de duynsloodt,
beginnende van 't heck van de schoudtstuyn af tot op
Heylgarne toe, sullen opmaken en suyvere tot schepen-
sprijs omde conijnen te weren, op de verbeurte van de
eerste maal vier stuyvers en voorts als naar dijekregt.
De sloot tussen Huisduinen en Heiligharn die de duinen
van het polderland scheidde en de konijnen moest belet
ten op de landerijen te komen, bestond nog wel, maar
was de laatste jaren erg verwaarloosd, ten dele volgesto-
ven en dichtgegroeid. Via de in 1733 gegraven zandvaart
was nogal wat zand uit de noordelijke graaflijkheidsdui
nen afgevoerd voor dijkversterking en bij deze zanderij
was helemaal geen scheisloot meer te bekennen. Kersje
Visser verzocht Gecommitteerde Raden om druk uit te
oefenen op de regenten van Huisduinen om de sloot
weer op de vereiste diepte en breedte te doen brengen.
Hij schreef erbij dat de heren niet moesten laten merken
dat hij die hint gegeven had:
Voorts ys mijn zeer vriendelyck versoek dat UE Gestren
ge het niemant gelyeve te seggen, dat yek sulks hebbe
gescreven, alsmede niet aan baas Kicker (Albert Kickert,
opziener van 's Lands Werken, onder wiens competentie
het zandtransport behoorde), soude mij anders veel on
genoegen op den hals haelen...
Inderdaad gaven Gecommitteerden op 14 januari 1757
de baljuw opdracht de duinsloot naar behoren te laten
'opmaken en door de geïnteresseerden te doen onder
houden'. Een inspectiecommissie zou komen kijken of de
opdracht naar genoegen uitgevoerd was.
In het najaar van 1756 nam de stroperij steeds driester
vormen aan. Op 3 december van dat jaar schreef Son-
neveld Aen den Wel Edele Gestrenge Heer, mijn heer
Jan Mossel van Straelen, secretaris van Edele Mogende
Heeren van 't Noorder Quartier te Hoorn:
Wel Edele Heer, Mijnheer Jan Mossel van Straelen, UE
onderdaen Cornells Sonneveld koome aen UE klaege,
alsdat ik gisterenavondt te agt uere hebbe gevonden Jan
Jacobsz Gaeuw, een werkman onder Albert Kickert be-
hoorende, met een roer en een konijn, dien hij geschoten
heeft in 't binnenlandt beneffens de graeffelijkheytsduyn,
en hebben hem daerop gegijseldt. Hebbe hem het roer
ontnomen, dat hij mij met gewelt weer ontweldigt heeft.
De spraek gaat dat hij het schieten lange tijd nae de co-
nijne gekontinueerd heeft. Ook is 't mij geseyt, dat hij de
conijne uyt sijn tuyn over de duynsloot heeft geschooten
en sijn jongen 's ogtens de conijne heeft laten opsoeken.
Dese klagte en schaede mij verveelende, hebbe ik hem
gevonden als boven en gegijselt. Ik versoek en smeek
UE, als sijnde mijn geregte heer, ja mijn vaeder, dat UE
over de eene ofte andere kant een middel belieft te be-
raemen dat dese strooperij mag gestuyt worden. Dese
gaet voor, andere volgen nae. Dese selve avend sijnder
mij nog twee, elk met een roer, ontvlugt, soodat het erg
toegaet, soekende mij en de graeflijkheyt te ruyneeren,
't welk ik hoop dat UE verhoede sal.
Op de plaats Vrede en Vrijheydt, geleegen op Heylgarn,
den 3 dezember 1756,
UE dienstwillige dienaer
Cornelis Sonneveld