De broek gelapt en garen toegegeven
Stropers en koddebeiers, 1753-1759
Toenemende stroperij
Jan T. Bremer
Toen Jacob van Veen, baljuw en schout te Huisduinen, in 1750 overleed, kwam niet alleen
zijn functie vacant, maar moest, in opdracht van zijn curators, ook zijn Huisduiner bezit
verkocht worden, want zijn schulden aan de overheid waren aanzienlijk. Als baljuw-schout
werd hij, na een waarnemingsperiode van de Alkmaarder mr. Adam Schuurman, op 8 april
1751 opgevolgd door de oud-gezagvoerder der koopvaardij Kersje Visser.
De bezittingen van wijlen Jacob van Veen, de boeren
plaats 'Vrede en Vrijheid' en zijn 2/9 aandeel in het bezit
van de Erven Le Maire, kwamen op 13 januari 1753 te
Alkmaar in veiling. Via een stroman wisten Gecommitteer
de Raden in het Noorderkwartier de hand te leggen op
de boerderij 'Vrede en Vrijheid' en enig aanliggend land
voor het niet geringe bedrag van 1500,-. Deze verkoop
werd op 24 april 1753 voor schout en schepenen als volgt
officieel getransporteerd:
Voor Kersje Visser, baljuw en schout, Willem Backer en
Jacob Koek, schepenen van Huisduinen, compareerden
mr. Arend de Lange, notaris te Alkmaar, door schepenen
van Alkmaar op 10 augustus 1752 aangesteld tot cura
toren van de boedel en goederen van wijlen mr. Jacob
van Veen, te Alkmaar overleden. Zij hebben op 13 januari
1753 wettelijk en publiek verkocht een huismanswoning
met landerijen, zowel binnen- als buitendijks gelegen,
genaamd Vrede en Vrijheid, aan het Gemeneland van
Holland en Westfriesland, voor een totaal bedrag van
1500 gulden.
Veranderingen benoorden de Graaflijkheidsduinen.
Inzet: boerderij 'Vrede en Vrijheid'.
Pachter van de boerderij 'Vrede en Vrijheid' was Corne
lls Sonneveld, zoon uit een geslacht van duinmeiers of
koddebeiers in Noord-Holland. Hij oefende zijn bedrijf uit
op rondom de boerenplaats gelegen landerijen die mede
toebehoorden aan de Erven Le Maire. Gecommitteerde
Raden wilden de aan de overheid behorende graaflijk
heidsduinen door Sonneveld tot een rendabele duinmeie
rij maken. Omdat er te weinig konijnen zaten moesten
er voedsters worden uitgezet. Als tegemoetkoming in
de kosten behoefde Sonneveld de eerste twee jaren in
plaats van 350,- slechts 250,- en in 1755 en 1756
slechts 300,- pacht te betalen. Volgens contract moest
hij 15,- erfpacht aan de graaflijkheid en 8,- jachtrecht
aan de Domeinen betalen.
Tot nu toe was er in het duingebied en de aangrenzende
landerijen benoorden de duinweg tussen Heiligharn en
Huisduinen als gevolg van de schaarste aan konijnen wei
nig te stropen geweest. Controle was eigenlijk overbodig.
Maar dat veranderde toen door het uitzetten van voed
sters de konijnenstand snel toenam. Reeds op 12 augus
tus 1753 beklaagde Sonneveld zich bij Gecommitteerde
Raden dat hij in de zaterdagnacht ervóór om half twaalf
de drie Huisduiners Cornelis Jacobsz
Habbe (Abo), Dirk Cornelisz Vuyst en
Jacob Klaasz Groof had betrapt met
twee netten en een zak 'stikstokken
met opstaande voet... ten vollen om
conijnevangen uytgerust.' Zij waren
stellig van plan geweest de konijnen in
de staande netten te drijven en ze dan,
verblind door 't licht van een lantaarn,
dood te knuppelen. Sonneveld had het
drietal gegijzeld.
De duinen ressorteerden onder de
koddebeiers, het 'binnenland', de Huis
duiners polders, onder de baljuw. In
een brief van 8 januari 1756 schreef
Kersje Visser aan Jan Mossel van
Straelen, secretaris van Gecommitteerde Raden, dat niet
alleen de stroperij op de aan de duinen grenzende lande
rijen hem veel hoofdbrekens bezorgde, maar eveneens