van een reis naar Groenland Lida Pouwels Het derde en laatste deel van de essay van Lida Pouwels over de reis van het schip Frankendaal naar Groenland in de 18e eeuw. Henriëtte Mooy (1890-1979), schrijfster/dichteres (in de eerste helft van de twintigste eeuw zijn enkele verhalen- en dichtbundels van haar hand verschenen) en achter achterkleindochter van Maarten, heeft in 1942 een boekje uitgegeven: Naar Groenland met de Frankendaal; het boekje is in 1946 herdrukt. In dit boekje doet zij op verha lende wijze verslag van de reis naar Groenland van Maar ten Mooy in 1786. In de toelichting en aanvulling die zij geeft, schrijft ze dat ze haar verhaal heeft gebaseerd op het reisverslag van Maarten Mooy, op familiepapieren en op een enkele mondelinge overlevering. Henriëtte vertelt het verhaal chronologisch en voegt hier en daar informatie toe over de normale gang van zaken aan boord van een walvisvaarder, evenals enkele verhalen en anekdotes die niet per se op de Frankendaal in 1786 hoeven gebeurd te zijn. Het verhaal wordt hierdoor wat vlotter leesbaar en het gaat een beetje op een kleine historische roman lij ken. Enkele zaken echter roepen vragen op waarop niet eenvoudig een antwoord te vinden is. Zo vertelt Henriët te dat de rechterhand van Theunis Mooy bijna bevroren raakt. In het verslag van Maarten wordt hierover met geen woord gerept. Of dit nu een geval van mondelinge over levering is, is niet duidelijk. Nog een opmerkelijk verschil is dat Henriëtte schrijft dat bij de vluchtpoging over het ijs die eind oktober plaatsvindt, William Allen en vijf mannen in een sloep wegvaren. De anderen keren terug naar de schepen. Maarten Mooy schrijft echter nadrukkelijk in zijn verslag: "...al het Volk van de twee voornoemde Sloepen kwamen te rug by my aan Boord'.' Op 20 januari 1787 schrijft J. Gildemeester aan de vrouw van Mooy een brief waarbij hij De Engelse Tijding voegt, de krant waarin hetgeen gebeurd is met de Frankendaal en de andere schepen staat vermeld. Het zou kunnen zijn dat Allen dit nieuws als eerste heeft gebracht nadat hij met de sloep in IJsland is aangekomen, maar het nieuws zou ook door de eerste Engelsen die terug keerden bekendgemaakt kunnen zijn. Mooy bleef immers nog een tijd in Bergen om zijn schip te repareren, terwijl de Engelsen toen al naar huis konden terugkeren. J. Lutke Meijer interpreteert in Mooys verslag dat alle mannen te rugkwamen, ook William Allen. Vragen als deze rezen ook bij de Historische Vereniging van Callantsoog toen men in 1990, 1991 en 1992 artikelen plaatste over Maarten en Henriëtte Mooy in het verenigingsblad De Clock, maar konden ook toen niet beantwoord worden. Aardig is ook nog dat Henriëtte in haar boekje schrijft dat de walvis oorspronke lijk welvisch heette, genoemd naar 'wel' in de betekenis van springbron, fontein, omdat de dieren fon teinen zouden ma ken. Zij geeft als bron op De Jong, Kobel en Salieth, Nieuwe be schrijving der walvis vangst, Amsteldam 1792. Het etymolo gisch woordenboek van Van Dale is het niet met haar eens. 68

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

De Clock van Callens-Ooghe | 2013 | | pagina 8