33 vc**v r-T Hierin werd hij geworpen en ver volgens met twee ijzeren kettingen aan een balk op de grond vastge- sloten, terwijl hij als voedsel slechts wateren brood kreeg. Anderhalf jaar moest hij in deze kuil blijven zon der zich behoorlijk te kunnen be wegen, terwijl het vonnis maar niet werd uitgesproken. Maarten Mooij, die op 28 juli 1740 tot zijn opvol ger (eerst waarnemend?) was be noemd, was door Meester Van der Mieden gebruikt om voor de vorm een aanklacht tegen Harge in te die nen. Niets was gemakkelijker dan dat; allerlei haters en benijders van Harge wilden wel het een en ander in zijn nadeel vertellen. Zo werd de aanklacht geboren waarin Harge van verschillende in zijn functie als baljuw gepleegde knevelarijen en misdaden werd beticht. "Zoo veel schelmstukken" zou hij bedreven hebben "dat het getal daarvan ontel- baer geworden soude sijn en alzoo tot spieghel van anderen tot straffe van sijn misdaden ende tot bewaar- nisse van rust, vreede en een ie- gelijks recht, de justitie hem moest vervolgen." Naderhand bleek dit geheel niet waar te zijn. Deze hele aanklacht was een "schelmachtig stuk'.' Har- ge's vrouw wendde zich met een uitvoerig betoog tot de Staten van Holland en West-Friesland; een aangrijpend stuk en een schrijnende klacht over het ondervonden leed. Voor deze smeekbede konden de Staten niet doof blijven. Want, indien mocht blijken, dat Harge inderdaad vals beschuldigd en ten onrechte opgesloten was, dan zou Mr. Van der Mieden zeer verkeerde dingen hebben bedreven. Het Hof van Holland werd met het onderzoek belast. Hierdoor bleek al spoedig, dat men Harge inder daad groot onrecht had aangedaan. Hij werd uit zijn vre selijke gevangenis gehaald en in oktober 1742 in de Voor poort in Den Haag opgesloten. Het vonnis dat het Hof in april 1743 velde, was voor de aanklagers vernietigend. Jan Harge werd onschuldig bevonden en eindelijk vrijge sproken. Lichamelijk en geestelijk was hij toen echter al een gebroken man. Mr. Jacob Coren van der Mieden had zich - dat was nu wel zonneklaar gebleken - aan verregaand machtsmisbruik schuldig gemaakt. Hij vluchtte, nadat zijn broer Mr. Adri- aan van der Mieden (raadsheer in het Hof van Holland) hem had gewaarschuwd! In de zomer van 1743 werden zijn huis en meubelen in Den Haag verkocht; Jan Harge verkreeg later bij civiele vordering beslag op de goederen van Van der Mieden voor geleden schade. Ambtsdragers in Callantsoog, die Harge in zijn verschil lende functies waren opgevolgd, bleken in deze zaak een zeer bedenkelijke rol te hebben gespeeld. Maarten Mooij was hem opgevolgd als baljuw, schout en houtvester; Al- dert Abbestee als dijkgraaf; Teunis Muller als secretaris en rentmeester. Ook tegen de laatste twee werd voor hun handelingen als mannen van het gerecht, zomede tegen Adriaen Jansz. Blank, en Arie Willemsz. Vader, een ver volging ingesteld. Teunis Muller - zo blijkt uit een stuk - werd gearresteerd en eveneens gevangen gezet op de Voorpoort in Den Haag. Abbestee verdronk zich, terwijl Muller, Blank en Vader bij vonnis van 20 september 1743 tot levenslange, 10-jarige en 5-jarige verbanning werden veroordeeld. Maarten Mooij was inmiddels - 6 september 1742 - overleden. Mr. Van der Mieden, de aanstichter van al dit kwaad, is enkele jaren na het geval Harge hier te lande te midden van de zijnen gestorven. Blijkbaar heeft zijn vlucht niet lang geduurd. 59

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

De Clock van Callens-Ooghe | 2013 | | pagina 19