CAIXANTS-QOGH
J. Baken Gzn.
Voor de vierde en laatste keer is 'Callants-Oogh tot den Leeser' aan het woord. Zij heeft ondanks
alle aanvallen en ondervonden leed van de natuurelementen de moed niet verloren en kondigt
aan:
IK GROEY VAN NIEUWS WEER OP, HERBOOREN UYT
DE BAAREN,
EN HEFF HET OOGH OMHOOG ALLEEN TOT GODES
EER,
GEVESTIGHT IN 'T GELOOFF EN CHRISTI WAARE
LEER,
GEMOEDIGHT OM MYN LOT, EN STANSVERWISSE-
LINGEN,
TE DRAGEN NA DEN RAAD, DES SCHEPPERS ALLER
DINGEN
Maar meent daarna toch ook weer:
GAAT NU, EN LEERT UYT MIJ, DAT NIETS HIER SEE
KER STAAT
MAAR WAT HET OOGH BESIET, ALS TYDELIJK VER
GAAT,
DIES WERKT UW ZALIGHEYT MET VREESEN, EN
MET BEEVEN,
VOOR GODS ALSIENDEND OOGH, ZO ZULT GY EEU-
WIGH LEEVEN.
CALLANTS-OOOII n»t LEESER
200 Een Eylomf was ik errft. omc'mdelt tloor tie 'Zee,
300 Seer Volk en Ncerindh~iyk,nwii Schecpen van de Rhe'e.,
5JO TotSes en derfiph Stutë*, alleen ten Harimrii pinden,
wyl Veelen voor tie Wal, drVerfchc Zeevl* Vinden,
15.1-5 Twee dorpen 1OOGH mnaatiit. zyii voormyntyd Ce weet t,
is70e.p Het Lactfte door den Vloed vernielt, Waar van men Leeft
'vUDat Neffens Kerk en Schooldrie Ilomlcr.t HityfenStonden
Myn Dvk is eertt.Daair na.die van de Zyp vcrflorulcn
MaarEendracht, met* tlods Hulp.Weerltontlen f Zeeprwelr
jj_qs Want als de Zyp.iiiet mv, Siph hadde't z ruim tjtlrcldr
j6ji Door Noord,en zuydrr "dyk.doe is tot S1EVENI1UYSEN
Tpehllpht daariknu Itn.ped'ekt voor t WaterBrtiyfen
jssj "Het derde llorp peltipt, er» dit kleyn' rimpel werk,
IMaar tien voet rooter, dan het Chuorvan D oude kerk,
Uyt IfOverblyfsels van den Selven op doen Bouwen
jfco De Zand dvk is hie r na om t Water te weerhouwen
Tv Uyt Staten LafU'en deele, ook op mvn prond peleohfr,
/J5M l islloiidert Sestiphlaai, datikwierd Opdcreöht,
Bepaalt met tllo ophite Repht.door Floria Hollands Graaf,
Afkornltidh uyt't CTeflapht. Soo Eed cl. Oud, als Bra a ff,
Der BR EDER ODEN S, die voor heen Vry Herren Waren
IkGroey van nieuws weer opllerhooren uvt deBaaren,
En heff het OOG H om Iloophalleen tot Gode» Eer.
r,ïtl; _>L«. n .1 1
Geveftidht in*t C elooff, cn chrifti waare Leer,
Gcmoedipht om myn Lot, en Stanta Verwilïelinden
Te drapen nadenFLaail, desSeheppers allerDihpen.
Gaat nu.cnLecrl; uyt my.dr.t niets hierSe^krrStaat
Maarwat het 00 GH beft et, als fcydelyk verpaat.
Dies werkt uw Zalijïheyt met vreefen.en met Beeven,
Voor Gods Alfiendend OOGH, Zoo ZuitGy eeuwiphLe«ven,
Gf f 'trrn Jy Jl fttccb Veren Ven der .Maden
ff Syn Hnvs vrttitr
Susanna Dn/hhfh
He tren Vreten'e iet Cal lan f,9 Cf V"
Zijn deze vermanende woorden uit het jaar 1741 uit het
brein der schenkers zelf voortgekomen? Zo ja, dan ruiken
zij naar schijnheiligheid, want Meester Jacob Coren van
der Mieden gedroeg zich niet in deze geest. Dat blijkt uit
het volgende.
Op 5 december 1727 was tot dijkgraaf, schout, secretaris
en rentmeester van Callantsoog aangesteld Jan Harge.
Hij was in die functies zijn schoonvader Pieter Muller
opgevolgd en 1 december 1737 werd hij ook nog be
noemd tot baljuw en houtvester. Tussen deze heer van
Callantsoog nu en baljuw Harge ontstond in 1740 een
hooglopende vete, die aanleiding heeft gegeven tot een
opzienbarend proces. In 1928 verscheen daarover (in het
Algemeen Handelsblad?) een artikel, waaraan het vol
gende wordt ontleend:
Wanneer het scherm, dat de zaak Harge verhult, opgaat,
zijn wij in het vredige Callantsoog. Baljuw Jan Harge is er
de held van het drama. En waarlijk geen gemakkelijke!
Streng met ijzeren hand regeert hij. Heer van Callants
oog is Mr. Jacob Coren van der Mieden, gesproten uit een
aanzienlijk geslacht, aristocraat tot in de toppen van zijn
spitse vingers, heer van geboorte, zich zelf hoogachtend
en neerkijkend op het volk en op de zoon ervan, baljuw
Harge. Maar deze is nu eenmaal geen slaaf. En zo zien
we de botsing aankomen tussen geboorte en verfijndheid
aan de ene; verkregen macht en kracht aan de andere
zijde. De 6e december 1740 is een koude winterdag. In
de warme roef van de trekschuit, die van Alkmaar naar
Hoorn vaart, zit Jan Harge. Hij weet, door vrienden ge
waarschuwd, dat hem gevaar dreigt, doch hier, in de
trekschuit, waant hij zich veilig en ginds in Hoorn, waar
de Van der Miedens niet zoveel te zeggen hebben als in
Callantsoog en Alkmaar, ook. Hoorn zal hij echter nooit
bereiken. Want reeds wordt de trekschuit gepraaid door
een aantal ruiters, die gekomen zijn om hem, op last van
hun heer Mr. Van der Mieden, te arresteren.
Een boerenwagen wordt gerekwireerd en de gearresteer
de, zwaar geboeid, er op gezet en weer naar Callantsoog
teruggevoerd... Hij wordt nog diezelfde dag, zonder ver
hoord te zijn, opgesloten in een "nare en duistere gevan
genis, nl. een donker gat in de grond, waar water in staat
en dat voor Harge tot op de helft verkleind is."