MAARTEN MOOY
'Welkomst Groete'
Dit volgende Vaeri ia myby myne Thuiskomst
door een Goed Vriend vereert.
WELKOMST GROETE
AAM DEN COMMANDEUR
W eest welkom Commandeur 1 dit heet behoude Reis!
Hoe wonder bur kan God in nooden uitkomst gee ven,
Hy fchonk U en uw Volk in doodsgevaar het leeven,
Te Jammerlyk bekneld door kiagt van 't yslykst Ya,
Omfingt Gy van zyn magt dit heerlyk Gunstbewys.
Hoe wierd U aller hart tot dankbaarheid gedreeven!
Die tot den laatften ftiik moet op-uw tongen zwceven,
Zo lang ge op Aarden leeft zyn Heerlykheid ten prya.
Roem nevens God ook Hem, wiens Edelmoedigheden
Ufchoon Ge een ruimen tydzo vreeslyk wierd beftrecden.
Zo wel jbadt uitgerust, dat ge overvloed zelfs htdt!
Nog eens weest welkoom my en uwe Huisgenoten
Die, met U t'zaam veréént des Heeren roem ver groot en,
Na dat een elk van hun voor U op 't vuurigst badt,
de haven van Bergen in Noorwegen aan. De Nederlandse
consul, Jan Hendrik Fasmer, belooft hulp en vers voedsel
en geeft die ook. De twee overleden bemanningsleden,
Hendrik Eden en Hendrik Stoopman, worden in Bergen
begraven. Omdat de post juist vertrokken is, kan Mooy
zijn patroon J. Gildemeester en zijn familie pas op 6 janu
ari 1787 schrijven. Mooy vraagt in Bergen aan de Engelse
consul of hij de Frankendaal wil ontlasten van de mannen
van de vergane Engelse schepen en zijn verzoek wordt
ingewilligd. Vervolgens wordt het schip, om de kosten te
drukken, door het eigen volk gerepareerd. Dit blijkt een
heel karwei, de bouten steken uit het schip en het gedeel
te dat onder water is, blijkt ernstig beschadigd te zijn. Drie
keer leggen ze het schip op zijn kant, maar als blijkt dat
ze het schip zelf niet volledig kunnen repareren, besluiten
ze er toch mee naar Holland te varen. Op 25 januari ver
trekt de Frankendaal uit de haven van Bergen. Het schip
blijkt nog altijd lek te zijn, maar met één pomp kunnen ze
het droog houden. Ondanks dat ze ook op de thuisreis te
kampen hebben met slecht weer en ruwe zee, komen ze
op 20 februari op Texel aan. De volgende dag vertrekken
ze weer, komen op 27 februari op Pampus en varen op
28 februari de haven van Amsterdam binnen. Het is een
emotionele dag. Maarten Mooy kan in Amsterdam zijn
broers Gerrit en Pieter de hand drukken en Pieter verge
zelt hem naar het huis van de reder, J. Gildemeester, die
Maarten Mooy met vreugde begroet. Maarten Mooy be
sluit zijn reisverslag met de verklaring dat de Frankendaal
en de bemanning veilig in Amsterdam terug hebben kun
nen keren dankzij God en dankzij de goede zorgen van
en uitstekende bevoorrading door de reder. Niet alleen de
bemanning van de Frankendaal heeft geen gebrek aan
voedsel gehad, ook de bemanning van de andere sche
pen heeft er baat bij gehad.
Onder aan het journaal staat de zin: N.B. De Goedgunsti
ge Lezer gelieven de Spel- en Druk-fouten te verbeteren.
De spellingsregels uit die tijd zijn mij niet bekend, wel valt
op dat de namen van personen en schepen op meerdere
plaatsen in het reisverslag op verschillende manieren ge
speld zijn. Ik ben zo vrij geweest om de eerst voorkomen
de variant steeds te gebruiken. Tot slot neemt Mooy het
sonnet Welkomst Groete aan den commandeur Maarten
Mooy op dat hij van een vriend heeft gekregen. In dit son
net wordt de commandeur welkom thuis geheten en wor
den God en de reder hiervoor gepre
zen. Over de verdiensten van Mooy in
de geschiedenis wordt niet gesproken
in het gedicht. Opvallend is dat Mooy
in zijn verslag ook steeds zijn lot in
Gods handen legt en Hem dankbaar
is voor de behouden thuisvaart en dat
hij zijn patroon er steeds bij noemt.
Het komt vaker voor dat mensen die
beroepsmatig van de natuur afhan
kelijk zijn, erg gelovig zijn; ik denk bij
voorbeeld aan Katwijk, Scheveningen,
Urk en Zeeland, waar strenggelovige
mensen wonen. En aan het feit dat
J. Gildemeester het schip veel goed
voedsel had meegegeven is zeker
een groot deel van de goede afloop
te danken geweest, maar de eigen
rol van Mooy komt in het verslag van
Mooy zeer bescheiden naar voren. De
lezer kan wel de stijl van leidinggeven
van Mooy vernemen (Mooy is besluit
vaardig, durft verantwoordelijkheden
te dragen, voelt zich verantwoordelijk
voor zijn bemanning en voor zijn me
demensen en heeft op de juiste mo
menten een democratische instelling),
maar hij klopt zichzelf zeker niet op de
borst. Toch zal zijn manier van hande
len van grote invloed zijn geweest.
Bladzijde uit het journaal, gedigitaliseerd door Google
51