van een reis naar Groenland NAAR GROENLAND FRANKENDAAL HENRIÈTTE MOOY MET DE Baskische harpoeniers Scheurbuik Lida Pouwels Voor haar studie Nederlands schreef Lida Pouwels een essay over de reis van het schip Frankendaal naar Groenland in de 18e eeuw. Een boeiend en spannend relaas dat in deze en komende edities van de Clock wordt gepubliceerd. Deel 1. In 1787 werd uitgegeven het Omstandig journaal van de reize naar Groenland, gedaan door Commandeur Maar ten Mooy met het Schip Frankendaal. Het reisverslag werd gedrukt 'voor Rekening van den Commandeur', het was te koop bij David Weege, boekverkoper in de Kalver- straat te Amsterdam en kostte 12 stuivers. HISTORISCH VERHAAL NAAR HET JOURNAAL VAN COMMANDEUR MAARTEN MOOY BEHELZENDE ZIJNE U1TREIZE VAN AMSTERDAM DEN 22STEN APRIL 1786. ZIJNE BEZETTING IN HET IJS. ZIJNE RAMPSPOEDEN IN ZEE EN BEHOUDEN AANKOMST VOOR AMSTERDAM OP 28 FEBRUARI 1787 TWEEDE HERZIENE EN VERMEERDERDE DRUK WERELDBIBLIOTHEEK N.V. - AMSTERDAM - 1946 Al in de 17e eeuw werd de walvisvangst bedreven, eerst als kustvisserij bij Spitsbergen en Jan Mayeneilanden en later meer op open zee. Later ging men tot in de wateren ten oosten van Groenland en nog later, in het begin van de 18e eeuw ten westen van Groenland (Straat Davis). De Hollanders hadden de kunst van het walvisvangen geleerd van de Basken, die uitstekende harpoeniers waren en als gastarbeiders op de schepen van de Noordse Compag nie werkten. Aan het begin van de 17e eeuw werden er regels gesteld die het terugdringen van het aantal Basken aan boord van walvisvaarders moesten bewerkstelligen, maar tot ongeveer halverwege de 17e eeuw had men de Baskische harpoeniers nog hard nodig. Hoewel de Baski sche harpoeniers op den duur van de Hollandse schepen waren verdwenen, was het aantal buitenlanders onder het scheepspersoneel groot, de buitenlanders vormden vaak de meerderheid. De meesten waren afkomstig van de Noord-Friese waddeneilanden, uit Oost-Friesland, Ol denburg en het gebied rond Bremen. Zelfs commandeurs kwamen soms uit het buitenland, vooral van het eiland Föhr, maar het merendeel van de commandeurs kwam uit eigen land. De titel commandeur vindt zijn oorsprong in de walvisvaart. Aanvankelijk voerde de schipper het bevel op het schip en de harpoenier voerde het bevel tijdens de vangst. Later kwam het bevel om praktische redenen bij één persoon te liggen en dat was de commandeur. De walvisvangst was een riskante onderneming. Ten eer ste was het gevaarlijk werk en vele opvarenden vonden op zee de dood. Het kon bijvoorbeeld voorkomen dat een sloep verging als de walvis geschoten was en er fouten met de lijnen werden gemaakt. Soms vergingen er hele schepen als ze vast kwamen te zitten in het ijs en ook scheurbuik maakte veel slachtoffers. In 1777 gingen ze ven Nederlandse schepen verloren in het ijs ten oosten van Groenland; daarbij kwamen ongeveer driehonderd opvarenden om het leven, onder wie twee comman deurs uit Den Helder. Hoewel Maarten Mooy hierover in zijn journaal niets schrijft, zal hij zich deze gebeurtenis tijdens zijn reis herinnerd hebben. Ook de opbrengsten van de walvisvaart waren wisselvallig. De vangsten waren zeer wisselend en ook de financiële opbrengsten waren niet constant. Zij hingen samen met de opbrengsten van raap- en koolzaad; de hieruit bereide olie werd evenals walvistraan gebruikt voor de vervaardiging van lampolie. Na 1770 veranderde de mode en werden er minder balei nen in de kleding verwerkt, waardoor de prijs van balei nen daalde. Bovendien werd de walvisvaart in tijden van oorlog door de Staten verboden, omdat de dappere en vakkundige zeelieden nodig waren op de oorlogsvloot. Dat de Groenlandvaarders dappere mannen waren die tegen een stootje konden, blijkt ook uit het reisverslag van Maarten Mooy. 22

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

De Clock van Callens-Ooghe | 2013 | | pagina 2