Bewoningskernen
Informacie
Verplaatsing
Allerheiligenvloed
Bedijking van de Zijpe
Volgens de Fontes Egmondenses zou graaf Dirk I in 920
aan het Klooster Egmond goederen geschonken heb
ben 'in villa Callinghe': graaf Dirk III bevestigde deze
schenking in 1083. Dit bezit werd in het begin van de
12e eeuw weer door het klooster afgestoten (waarde
loos door overstroming of verstuiving?).
Omstreeks 1280 had de heer van Brederode dat goet
dat in 't Oghe leghet in leen. In een charter van 1328
sprak Hendrik van Brederode nog over Callinghe in den
Oge, maar in latere charters werd over Callinge niet meer
gesproken. Is het oude Callinge tijdens de zware storm
vloed van 1375 verzwolgen? In elk geval sprak Reinoud
I van Brederode in 1388 niet van Callinge in den Oge
maar van dieghene, die woenachtich sijn ende wesen
sullen in onsen lande in 't Oge. In de 15e en 16e eeuw
waren er achtereenvolgens drie (hoofd)dorpen geweest.
Volgens de landmeter Dirck Abbestee, die in de 17e
eeuw secretaris van Callantsoog was, verklaarden oude
bewoners aan hem dat het 'eerste' dorp gestaan had...
omtrent... de duynen van 't Sinkelsant. Zij zeiden dat het
een groot dorp was geweest, met een schoone kerck
en toorne (toren), die met leyen gedeckt was geweest,
gelijck nu nog iijen en stucken van deselve op de stran
den werden gevonden, maer (dat) door 't afneemen van
de zee 'tselve dorp heeft moeten opbreecken.
Terwijl er tijdens het bewind van Karei de Stoute (f 1477)
een betrekkelijke welvaart heerste, waren de berichten
bij het grootscheepse belastingonderzoek van 1494
(de Enqueste) heel wat minder opgewekt: ...bij tijden
van den overlijden van Hertoge Karei hadden (wij) 180
haertsteden ende alsnu 150 haertsteden.
Met betrekking tot hun inkomsten zeiden ze dat zij hem
een weinich generen (aan de kost komen) metter koe
ende met een luttel zaylants, ende meest metten harinch
te varen, te weten dat zij zes schepen, geheeten pinc-
ken, ende booten uytreeden, ten versschen harinck va
rende ende ooc metten zeiven schepen waren te schel-
visschen ende cabeliau, zonder hooger ofte meerder
neringe te hebben.
Er staat voorts nog vermeld dat ze: verarmt ende ghe-
deminueert zijn in heure haertsteden, neringe ende
rijckdommen overmits dat die duynen binnen slandt
stuyven ende vermyelen die landen, ende vermits dat zij
heure water uyt heur landen niet losen en mogen, mits
datter buyten hoger es dan binnen ende dat die zeewint
dagelick naehem neemt die landen aldaer.
De duinen stoven landinwaarts en de polders waren
kennelijk te vroeg bedijkt waardoor ze nu - als gevolg
van inklinking - moeite met de waterlozing hebben.
Het dorp was - na de stormvloed van 27 september 1509
- omstreeks 1510 verplaatst. Toen het 'tweede' dorp bij
de Allerheiligenvloed van 1570 verdween had dit dorp
volgens Dirck Abbestee slechts zestig jaar bestaan. Op
de kaart van Van Deventer (1542) staat de situatie van
vóór 1510 aangegeven: dorp en kerk lagen midden op
het eiland, de kerk slechts achter een smalle duinreep.
In het noorden staat een kapel aangegeven die in de
Informacie van 1514 wordt genoemd ('een capelrie');
de buurtschap rondom de kapel heette Abbestede. Het
'tweede' dorp staat aangegeven op het bedijkingsplan
van de Zijpe van Jan van Scorel (1553). Dit 'dorp' lag ten
noorden van het 'eerste' iets ten westen van Groote Kee-
ten, gebouwd om de bovengenoemde kapel. De kapel
zelf was uitgebouwd tot kerk.
Bij de Allerheiligenvloed van 1570 werd de westelijke
duinregel weggevaagd en liepen de polders onderwater.
Het dorp - bestaande uit ongeveer honderd huizen - ver
dween in de golven. Een en ander was des te ernstiger
omdat de bestuurlijke situatie van Holland in 't algemeen
en van Callantsoog in 't bijzonder - de laatste heer van
Brederode was in 1568 gestorven - vrij chaotisch was.
Het gevolg was dat het polderland tot 1610 open bleef
liggen voor getijwater.
Uit de afrekeningen van de rentmeester van het eiland
bleek dat de eilandbewoners zich moesten behelpen
door zelfs zeer kleine duinvalleien bouwrijp te maken.
De 'derde' kerk werd pas in 1581 uit de resten van de
'tweede' kerk opgebouwd aan de zuidzijde van het ei
land alwaer in die tijd seeven huyse stonden en Seven-
huysen was genaemt. De kerk werd, bij gebrek aan be
ter, gedekt met een rieten dak.
Reeds in 1388 had hertog Aelbrecht van Beieren als
graaf van Holland en West-Friesland al een vergeefse
poging gedaan om te komen tot bedijking van het Zijpe-
gebied. Hij wilde één dijk leggen langs het strand van
Callantsoog naar Petten en één van Callantsoog naar de
Keins aan de Westfriese zeedijk. Ook latere plannen wa
ren nooit uitgevoerd. De eerste bedijkingswerkzaamhe
den begonnen in 1552. In 1555 sloegen er weer ettelijke
gaten in de dijken maar vanaf 1562 was er landbouw in
deze polder mogelijk. Bij de Allerheiligenvloed van 1570
liep echter alles nogmaals onderwater. In de jaren 1570-
1571 heeft men de Zijpe voor de derde maal droogge
legd, maar bij nadering van de Spanjaarden (beleg van
Alkmaar in 1573!) werd de polder weer geïnundeerd.
Pas in 1597 heeft men de Zijpe definitief drooggelegd
en daarmee werd Callantsoog verbonden met het vaste
land.Toen in 1610, het jaar waarin het Oogmergat geslo
ten werd, een zanddijk gelegd werd van Groote Keeten
naar Huisduinen, was ook dit noordelijkste Waddenei
land verbonden met het schiereiland Noord-Holland.
20