Cornelis. Anderhalfjaar later op 20 september
1684 werd er wéér een meisje Aaghtie gedoopt,
hetgeen erop wijst dat het eerste dochtertje
met dezelfde naam was overleden. Op 28 april
1686 werd weer een zoon gedoopt, Jan. Tot slot
staat genoteerd op 29 oktober 1690 een doch
tertje, zij kreeg de naam Marytie.
Dirclc werd waarschijnlijk,
evenals Nicolaas de Graaff,
als chirurgijn opgeleid in
Alkmaar. Vervolgens ging
hij met zijn studiegenoot
Joannes de Graaff varen
om praktijkervaring op te
doen. Het was een harde
leerschool, met name op
de oorlogsvloot zoals daar
waren: botbreuken, ampu
taties en geslachtsziekten.
Een vorstelijk bestaan als
plattelandschirurgijn had
Dirclc in de beginfase zeker
niet. Uit het cohier van 1674
blijkt dat er voor de 2201
inwoners van de Zijpe dat
jaar vier chirurgijns waren,
waarvan twee in Oudesluis:
meester Cornelis, met een vrou
die is een vroedvrouw en twee
kinderen, aen de Kolcqsloot en
meester Dirck aen de Sluys.
Belastinggaarder
Vandaar dat Dirck, blijkens bovengenoemde
akte van 16 december 1679, optrad als collec
teur van verschillende soorten landsimposten
(belastingen). Behalve belasting op onroerend
goed, de verponding, werden belastingen gehe
ven op vele verbruilcsgoederen, zoals graan,
bier, zout, kaarsen, turf en kolen. Die heffing
geschiedde doorgaans bij de detailhandelaren
die dan natuurlijk de belastingafdracht in hun
prijzen doorberekenden. De overheid inde
deze belastingen niet zelf, maar verpachtte ze
districtsgewijs bij afslag aan de meestbieden
de, gewoonlijk voor een periode van zes maan
den. De pachter was verplicht de pachtsom in
vastgestelde termijnen af te dragen aan de im-
postmeester (ontvanger). Dat alles spaarde een
heel ambtenarenkorps uit maar er stond te
genover dat een flink deel van de opbrengsten
in de zakken van de pachters verdween. De
belastingpacht op het platteland was populair
bij chirurgijns, schoolmeesters, dorpssecreta
rissen enzovoort. Uiteraard wensten impost-
meesters wel enige zekerheid met betrekking
tot de kredietwaardigheid van de pachters.
Persoonlijk kon de jeugdige meester Dirck die
in 1679 nog niet verschaffen, maar zijn vader
wel. Of Dirck een bekwaam chirurgijn was,
wordt nergens genoemd. Wél werd hij op la
tere leeftijd een autoriteit als historiograaf en
kroniekschrijver. Vandaar ko
men we hem enkele malen
tegen in notariële akten als
getuige-deslcundige inzake
de kwestie van de kistmalen.
Het 'Kistmaal'
De gereformeerde kerk had
van de teraardebestelling
een uiterst sobere plechtig
heid gemaakt. Dit in tegen
stelling tot de rooms-lca-
tholielce kerk van vóór de
reformatie, die er een aan
tal oeroude begrafenisritu
elen op na hield. Zoals klok
luiden, kruisen oprichten,
kaarsen ontsteken, kruisen
van stro voor de deur van
de gestorvenen neerleggen.
Een in dit gewest blijkbaar
onuitroeibaar gebruik was
het zogenaamde kistmalen
(ook wel waakmalen of dood
malen genoemd).
Er werden van de dag van overlijden tot de dag
van de begrafenis avondmaaltijden gegeven
aan vrienden en buren die kwamen 'waken'.
Iedere deelnemer zorgde dan voor een bijdra
ge in overeenstemming met zijn welstand. De
overheid had deze maaltijden verboden, niet
alleen omdat zo'n maal soms in een drinkge
lag ontaardde, maar vooral omdat het gebruik
heydens ende afgodisch gevonden werd.
Uit enkele in het Rijksarchief te Haarlem be
waard gebleven notariële akten anno 1688 en
1696 blijkt dat deze doodmalen in de Wierin-
gerwaard nog steeds voorkwamen. In de akte
van 16 juli 1696 verklaren de getuigen Corne
lis Adriaansz. (66), Cornelis Simonsz. (55) hoef
smid, Dirck Burger (46) chirurgijn, alle aen de
Oude Sluys, en Aris Garbrantsz. Hopman (42),
Gerrit Cornelisz. (36), Jan Cornelisz. Coeman
(30) in de Wieringerwaart woonaghtig voor nota
ris Pieter van der Beeclc (tevens secretaris der
Stede Schagen):
...dat het op hare respective woonplaatsen en wij
ders genoegsaam overal ten plattelande... een oude
Meester Dirck Burger van Schoorl.
Getekend portret
-19.-