In de duinen ten zuidwesten van het Tweede
Water zat een grote kolonie visdiefjes van en
kele honderden broedparen. Ze hadden zich
daar weer trouw gevestigd hoewel de eieren
nogal eens door arbeiders, die aan de strek
dammen en zeewering werkten, werden mee
genomen. Op een zandpad, dicht bij het boten
huis, vonden de deelnemers aan de excursie
dan nog de voetsporen van een otter. Een dier
dat toen nog regelmatig in het Zwanenwater
werd gesignaleerd. Uiteindelijk verlieten de
congresleden het Zwanenwater in een opge
wekte stemming.
1930 is ook het jaar dat Strijbos voor het eerst
het aantal broedparen van de lepelaar exact
weet te bepalen. Hij komt tot een aantal van
191. Op basis van dit cijfer krijgt hij sterk het
vermoeden dat de aantallen uit de jaren daar
voor veel te hoog waren. Het zou overigens
weinig hebben gescheeld of het was in 1930
met de lepelaar volledig mis gegaan. Vroeg in
mei hadden tijdens een nachtelijke stroop
tocht "onverantwoordelijke kwajongens uit
een onbegrijpelijke baldadigheid" de nesten
voor een groot gedeelte vernield. Gelukkig wa
ren de gevolgen niet van blijvende aard en in
1931 is het aantal zelfs tot 220 broedparen ge
stegen. Verder stelt hij dat jaar 36 paren storm-
meeuwen en 200 paren visdiefjes vast.
■U'.ti-Mm
K
We gaan wat hink-stap-sprong door de jaren
dertig. In 1934 maakt Strijbos melding van
een kolonie van 150 paar grote sterns in een
duinvallei ten zuiden van het Tweede Water.
Het is de enige vermelding dat deze soort ooit
in het Zwanenwater heeft gebroed. In dat zelf
de jaar maakt hij eveneens melding van een
gecombineerde kokmeeuwen- (tenminste 200
paar) en visdiefjeskolonie (100 paar). Normaal
gesproken broedden de kokmeeuwen aan de
oevers van beide meren maar deze gecombi
neerde kolonie was merkwaardig genoeg gele
gen in een droge duinvallei. Voor wat betreft
het aantal zwarte sterns komt hij in 1934 tot
circa 20 broedparen waarvan hij in een neder
zetting op 5 mei 11 nesten telde. Het aantal
lepelaars is om onverklaarbare redenen aan
zienlijk afgenomen tot slechts 100 paar. 1934
Is ook het jaar waarin hij voor het eerst iets
schrijft over het voorkomen van de grauwe
klauwier. Tot 1934 vond hij jaarlijks enkele
nesten in de meidoorns en de vlierstruiken
langs een paadje bij de jachtopzienerswoning.
Daarna lijkt de soort sterk achteruit te zijn ge
gaan want nadien werd er geen nest meer van
gevonden en nam ook het aantal waarnemin
gen aanzienlijk af. Eveneens in 1934 neemt hij
er de kwak waar. Van deze vogel weet hij vier
foto's te maken waarvan de negatieven tot op
heden bewaard zijn gebleven in het Neder
lands Fotomuseum te Rotterdam. Helaas valt
er op geen enkele manier uit op te maken of
hij hier met een broedgeval dan wel een door
trekkende vogel van doen had. Nergens maakt
hij er melding van, zelfs niet in latere jaren.
Dit alles had ongetwijfeld te maken met zijn
'gentlemen's agreement' met jonkheer Van de
Poll. Van deze mocht Strijbos zo ongeveer on
beperkt zijn gang gaan maar daarnaast stond
de eigenaar niet toe dat Strijbos er weten
schappelijke verrichtingen en inventarisaties
deed waarvan de resultaten voor een breder
publiek toegankelijk werden gemaakt. In zijn
verslag van de excursie van het Internationale
Ornithologische Congres in 1930 schreef Strij
bos hier al over: "de motieven welke de eige
naar er toe leiden het bezoek niet toe te staan,
dienen we te billeken en zelfs toe te juichen,
omdat we weten, dat de volstrekte rust en on
gereptheid die een ongestoorde ontwikkeling
van planten- en dierenwereld waarborgen,
het beste gediend worden door het Verboden
Toegang en zo weinig mogelijk publiciteit."
Toch had hij hier wel moeite mee want elders
in dit verslag schrijft hij: "Het is wel jammer
dat we zo geheimzinnig moeten zijn met onze
-48.-
Z