Strandroof
De tweede Callantsoger strandvonder, Crijn
de Jong, was óók na het eerste bericht naar
het strand gegaan. Hij vermeldde later dat er
toen al veel mensen liepen die hij niet kende.
Ze raapten peper op het Callantsoger strand-
gedeelte. De Jong verbood het maar kreeg tot
antwoord: "Zacht, zacht, zoet, zoet." Toen hij hier
na gelastte de peper weer op het strand uit te
storten werden de jutters opstandig. Met zijn
rotting sloeg hij toen de onwilligen terug naar
het rechtsgebied van Petten waar ze kennelijk
vandaan kwamen. Hier stond echter een me
nigte de strandvonder op te wachten die hem
met wrakhout bekogelde en bedreigde met
een bootshaak. De belaagde zag zich genood
zaakt om te retireren.
Het is merkwaardig dat de Callantsoger schout
Kooter later geen mededelingen deed over
met name genoemde dorpsgenoten die zich
strandgoed toeëigenden. Over de gevonden
doden vermeldde hij dat die niet mishandeld
of beroofd waren. Mogelijk was dit inderdaad
niet zo, maar het kwam voor dat jutters be
roofde lichamen in de duinen begroeven. Dat
was wellicht de reden dat een aantal van de
verdronken zeelieden nooit werd gevonden.
Daar juist lijkenroof, indien bewezen, zwaar
bestraft werd, lag deze kwestie voor de plaat
selijke overheid zeer moeilijk en zelfs vermoe
dens in die richting kwamen zelden tot uiting.
De baljuws stonden immers te veel midden in
de dorpsgemeenschap.
In de loop van 28 november verschenen steeds
meer mensen, ook uit dorpen die niet aan zee
lagen, op het strand. Praktisch iedereen nam
mee wat van zijn gading was. Men brak kisten
open, raapte aangespoelde peper, verzamelde
verfhout. Toen de in Callantsoog onderge
brachte schipbreukelingen later een kijkje
gingen nemen troffen ze open gebroken kisten,
open gesneden bulsterzakken en hopen beddeveren
aan.
Het kwam er op neer dat vrijwel alles van
waarde in particuliere handen terecht kwam
en zeer weinig in de pakhuizen van de strand
vonderij in Petten en Callantsoog.
Het bleek dat er lading uit de koopvaarder tot
in Noordwijlc aan Zee was aangespoeld.
De Beverwijker firma Agge Roskam Kool en Zo
nen kreeg opdracht uit naam van de Kamer
van Amsterdam van de VOC, de goederen af
komstig uit het schip zo snel mogelijk te ver
zamelen en in Amsterdam af te leveren. De
firma liet publicaties vervaardigen en door de
schouten in de zeedorpen openbaar maken.
Deze bevatten de mededeling dat alle scheeps
goederen bij de schout moesten worden inge
leverd. De brenger zou één derde van de waarde
der goederen krijgen en de weigeraars zouden
in regten worden vervolgt. Natuurlijk kwam er
van deze maatregel niets terecht. Ook latere
huiszoekingen leverden geen resultaat op.
De zes overlevenden werden op 2 december
naar Amsterdam gebracht. Eén was er slecht
aan toe en kwam direct in het gasthuis te
recht. De andere vijf legden op 8 december
1767 een verklaring af ten overstaan van de
Amsterdamse notaris Gerrit Bouman over de
scheepsramp.
Tekst bij elkaar gesprokkeld uit het verhaal van
P. Dekker in 'West-Frieslands Oud en Nieuw', 1972.
Anonieme waterverftekening van het 18e eeuwse Callantsoog
-15.-