binnengebracht. Was de loods aan boord dan werden nog andere diensten aangeboden, zo als het 'voorzeilen' door een aantal schuiten. Die gingen de mogelijkheden tot binnenlopen na door vóór de schepen uit te zeilen en ver leenden met raad en daad bijstand indien ge wenst. Ondertussen lukte het de bemanning van de 'Vrouwe Elisabeth Dorothea' niet meer om hun schip met kracht van zeylen uit de wal te houden en tegen vier uur in de namiddag werd besloten te ankeren. Spoedig brak echter het touw van 't dagelijks anker en kort daarna begaf dat van het tui anker het ook. De vlie gende storm dreef de Oostindiëvaarder bij de invallende duisternis in de richting van de kust. Snel werd een derde anker uitgeworpen. De schepelingen rekenden er echter niet op dat dit het schip wél zou houden en men ging over tot het uiterste redmiddel: de grote- en be zaansmast kappen en met tuigage en al over boord werpen. Alleen de folckemast zou blijven staan. Nog tijdens het kappen brak het derde ankertouw en reddeloos dreef het grote schip voor het noodweer uit naar de kust, stootte zwaar op de zandbanken en raakte vast. Vanaf het strand was het in hoge nood verkerende vaartuig niet te zien, het was inmiddels tegen zevenen in de avond. Niemand had de snel na derende ramp in de gaten. Een uur later brak het achterschip van de 'Vrouwe Elisabeth Doro thea' en moest de hele bemanning zich op de bak in veiligheid stellen. Dit voorschip raakte los en werd door de zee in de richting van het strand gezet, bonkend over de ondiepten. De zee sloeg het wrak steeds verder uit elkaar en enkele schepelingen besloten te trachten het reddende strand, dat niet ver meer kon zijn, te bereiken. Niemand haalde levend de kust. Rond de klok van één uur gingen opnieuw vijf mannen het kolkende water in. Drie haalden het strand, twee verdronken er. Een half uur later trotseerden nog vier schipbreukelingen de branding, drie kwamen behouden aan wal, één stierf op het strand van uitputting. De zes schipbreukelingen zochten enige beschutting in het duin, onkundig van het feit, dat zij de enige overlevenden waren van de hele beman ning. In de vroege morgen werden ze ontdekt door drie Pettemmer broers. Die legden zo snel mogelijk een vuur van wrakhout aan waarbij de zeelieden zich konden warmen. Deze daad heeft ongetwijfeld de mannen, die al uren aan de novemberlcou blootgesteld en nat waren, uiteindelijk gered. Callantsogers in actie De Callantsoger strandvonder en schout, Jan Kooter, werd pas om acht uur in de morgen van 28 november gewaarschuwd door een dorpsgenoot, Jan Bol, met de mededeling dat er een schip verongelukt was. Hij liet direct een aantal voerluiden aanzeggen dat zij zich met hun paarden en wagens naar het strand moesten begeven. In zuidelijke richting rij dend trof de strandvonder de zes schipbreu kelingen aan. Daar ze zich juist binnen de jurisdictie van Callantsoog bevonden, werden ze op twee wagens mee naar het dorp geno men en kregen logies bij de hospes Jan Muller in 'Het Wapen van 't Oog'. Ze verbleven daar enige dagen. Toen de Callantsogers bij het wrak kwamen, hadden ze nóg een overleven de aan boord gezien. Zo snel mogelijk was een vlet naar de plaats van de ramp gebracht en enkele dapperen roeiden over de nog steeds zeer woelige zee naar het wrak en smaakten het genoegen de man inderdaad op het strand te kunnen zetten. Ondanks het snelle vervoer naar het dorp overleed deze schepeling vlak na aankomst. In de loop van de dag werden tweeënveertig lichamen geborgen en naar Cal lantsoog vervoerd. De vlet voer nogmaals uit om twee doden op te halen die op een vreselijke wijse in de touwen beknelt zaten. Het aantal omge komen personen bedroeg in totaal vierenveer tig. Ze werden in de toren van de kerk gelegd en daarna begon, voor de zich nog in het dorp bevindende overlevenden het vreselijke werk van identificatie van hun medeschepelingen. Ze zagen kans om alle doden te herkennen en stelden van een aantal ook met zekerheid de rang vast. We moeten aannemen dat de ramp bij 'Boerenslag' aan minstens drieënzeventig mensen het leven heeft gekost. Daar de mon sterrollen van thuisvarende schepen, in te genstelling tot uitzeilende Oostindiëvaarders, niet bewaard zijn gebleven, is controle helaas niet mogelijk. Men begroef de doden op het kerkhof van Cal lantsoog. Er waren niet genoeg kisten aanwe zig, daarom werden de lichamen op ordentelij ke wijse in de aarde gelegd. Behalve van de vier hoogsten in rang, die werden gekist, evenals een nog naderhand (op 30 november) gevon den dode. Voor het tekort aan doodskisten ver ontschuldigde de schout Jan Kooter zich later. Dat kwam door een eerdere scheepsramp voor de kust van Callantsoog waarbij ook verdron kenen aanspoelden en in een lcist ter aarde be steld waren. -14.-

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

De Clock van Callens-Ooghe | 2008 | | pagina 16