Intussen waren andere penvrienden van onze komst op de hoogte gesteld. Verscheidene kwamen opdagen en nodigden ons uit om ook bij hen thuis op bezoek te komen. Overal werd ons koffie aangeboden. Onze kopjes bleven ge vuld totdat we die omkeerden (het daar gang bare teken van 'genoeg te hebben gehad'). De volgende dag gingen Geertje en ik een wan deling in een nabij gelegen dennenbos maken. Nadat we van school waren gegaan hadden we weinig aan elkaar geschreven, zodoende was er nogal wat te praten. Het leek of we elkaar al jarenlang kenden (hetgeen in zekere zin ook waar was) en voelden ons best op ons gemak met elkaar. Maar ik had gedurende die eerste ontmoeting toch geen amoureuze gevoelens voor Geertje. Ik nodigde haar uit om ook eens in Callantsoog op bezoek te komen, hetgeen ze beloofde het daarop volgende jaar te doen. Na acht dagen waren we weer thuis en de vol gende dag was het meteen weer werken gebla zen. Hoewel het einde van de zomer naderde bleef het weer lang mooi en ik genoot nog steeds van het werk buitenshuis. Maar toen het winter werd nam mijn enthousiasme voor buitenwerk aanzienlijk af. Voor zover ik me kan herinneren was een buitenklus in januari 1947 mijn allerberoerdste geval van kou lij den. We moesten de dakpannen van een grote lcoeienschuur afhalen, daarna een laag asfalt- papier op het dak aanbrengen en tenslotte de dakpannen weer terugleggen. Het vroor dat het kraakte en er woei een ijzige oostenwind. Terwijl mijn maat en ik op het dak werkten droegen we allebei twee truien, een overjas en een bivakmuts desondanks drong de kou tot in onze botten door. Het vastspijkeren van het asfaltpapier was de pijnlijkste bezigheid: om dat m'n vingers stijf van de kou waren gewor den, sloeg ik er telkens op met het inhameren van de lcopspijlcertjes. Wat had ik toch een hekel aan de kou! Terwijl ik over dat ijskoude dak klauterde zwoer ik dat ik vroeger of later in een warmer oord zou gaan wonen. Deze keer zou ik mijn eed niet breken. Toen het eindelijk voorjaar was geworden kwam Kruisveld met een somber gezicht in de werkplaats en kondigde aan dat hij door gebrek aan werk genoodzaakt was personeel te ontslaan. Als gevolg daarvan moesten Piet Mooij en ik op zoek naar een andere baas. Be halve zijn zoon had Kruisveld nu nog maar één man personeel over. WINDMOLENS EN EEN KATHOLIEK MEISJE Gelukkig vonden Piet Mooij en ik werk bij het zelfde bedrijf, dat in 't Zand was gevestigd. Dat dorp is zo'n vijf kilometer vanaf Callants oog en halverwege naar Schagen. Het was dus gemakkelijk om direct vanaf mijn werk naar de avondschool te fietsen. Mijn nieuwe baas was Wim de Leeuw, die kort tevoren zijn vader's aannemersbedrijf had overgenomen. Dit was nodig geweest omdat zijn vader, Cor de Leeuw, ook Gemeenteop zichter van Zijpe en Callantsoog was en zijn verplichtingen in die functie waren na de oor log belangrijk toegenomen. Wim de Leeuw was nog vrij jong en het was plezierig om voor hem te werken. Hij moest nog heel wat van het timmervak en het run nen van een aannemersbedrijf leren. Gene raties lang waren Wim's voorouders behalve bouwaannemers ook molenmakers geweest. Vandaar dat het bedrijf verantwoordelijk was voor het onderhoud van een aantal historische windmolens die nog steeds in gebruik waren voor het drooghouden van omliggend land. De enige werknemer die volledig op de hoogte was met het onderhoud van de molens was de 63-jarige meestersknecht Hannes Middelie. Deze man kon houten tandwielen, vijzels en andere molenonderdelen maken die nodig waren om versleten werk te vervangen. Het installeren van de nieuwe onderdelen en het onderhoud van de molens was interessant werk, maar helaas was het een bezigheid waar je nogal vuil van werd. Omdat ik de jongste knecht was moest ik Hannes vergezellen naar de molens die zich midden in uitgestrekt bouw- en weiland bevonden. Zowel voor het bereiken van de molens als het uitvoeren van onderhoudswerk volgden we een door de ja ren beproefde procedure. 's Morgens vroeg laadden we de nieuwe onder delen en gereedschap in de trekschuit die in de vaart bij de werkplaats gemeerd lag. Daar na was het mijn taak de schuit door de vaart te trekken terwijl Hannes het roer bediende. Ik moest langs de oever van de vaart lopen, hangende in de lus van het trelctouw, en de zware schuit door het met lcroos bedekte wa ter zeulen. Als het een klus van meer dan één dag was namen we onze fietsen mee in de schuit zodat we 's avonds naar huis konden fietsen. -59.-

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

De Clock van Callens-Ooghe | 2007 | | pagina 19