ons kinderen. We kakelden en kukelden heel wat af terwijl we erdoorheen kropen. Je kwam wel eens klem te zitten als pluimvee, dan was enig duw- en trekwerk nodig om lichtelijk geschaafd weer vrij te komen. Twee flinke ra men aan de voorkant boden zicht op weiland en heinollen. De deur zat in de ene zijmuur en in de andere een raam. Binnen was het één ruimte om te koken, eten, slapen. De plee stond achter het boetje, naast een sloot met een hoge wal en struiken erlangs. Daar was ook de waslijn van ijzerdraad met zo'n omhoogduwstolc voor betere windvang. Vlakbij in het hoge gras liepen twee kalveren aan een touw, vastgemaakt aan een pen in de grond. We werden gewaarschuwd er niet te dichtbij te komen anders ging het touw om je benen. Dat zei me niks. Die schattige die ren móésten gewoon geaaid worden. Maar ze sprongen alle kanten op toen ik het pro beerde. In een mum van tijd stond ik pijnlijk vastgesnoerd. Gelukkig verscheen meneer Ten Boekei als de reddende engel en bevrijdde mij. Hij had altijd een pet op zijn hoofd, klompen aan z'n voeten en droeg een jasje en broek van manchesterstof. Bij het lopen maakte de broek een zoei-zoei-zoei-geluid. Het huis van de familie Ten Boelcel had een aanbouw. Daarvan herinner ik me vooral de 'poppenhuisraampjes' en dat het er altijd een beetje donker was. De klink van de buitendeur maakte een speciaal geluid bij het openen en sluiten en was gemaakt van ijzer. Het hand vat, een gebogen halve cirkel, dat je omlaag moest duwen en hartvormig beslag aan de buitenkant. Binnen zat er een platte staaf met een half open oog waar je vinger onder paste waardoor hij omhoog ging. Naast het huis werd de was gedaan door me vrouw Ten Boelcel. De teil met zeepsop op de wasbolc, schort voor en boenen op het was bord. We keken graag naar deze attractie en hoopten op zeepbellen die uit het sop opste gen. Ook het uitspoelen met veel waterge- lcletter hoorde erbijIk mocht aan de wringer draaien, waar ik nét bij kon en tot slot gaven we de knijpers aan bij het ophangen van de was. In een houten schuur met balen stro huisde een lcattengezin met pasgeboren jonkies. We zaten er geregeld met onze neus bovenop om dit wonder te aanschouwen want we hadden nog nooit eerder babypoesjes gezien. De moe derpoes kreeg daar schoon genoeg van en be sloot te verkassen naar een hogere en voor ons onbereikbare plek. Zagen we meteen hoe dat in z'n werk ging. Eén voor één werd een jong zachies in z'n nek gepakt en hangend in moe ders bek naar boven gebracht. Later renden en dolden de poesjes zelf door de schuur. Er waren konijnen in hokken en rennetjes. We plukten de bladeren en bloemen van paarde bloemen en voerden die aan de konijnen. Ze knabbelden dat spul zo grappig en snel weg. Op het weilandje aan de Kruiswegkant stond een groter hok met een varken erin. Over het schot heen hangend konden we hem bekijken en aanraken en de sterke geur van varlcens- mest opsnuiven. Wel een beetje eng zo'n roze kolos. Bij het eten uit de trog maakte hij luid ruchtige smalcgeluiden. In een rand struiken naast dat landje scharrel den de kippen van Van Muyen altijd rond. Met een beetje mazzel vonden we soms een paar eieren, net uit de kip, dus nog warm. En niet knijpen tijdens het rennen om de buit aan moeder te overhandigen. Als stadskinderen kenden wij alleen de melkboer als eierenleve- rancier! Ook het kraaien van hanen konden we zien als er een paar tegen elkaar stonden op te bieden met uitgestrekte nekken en wijd opengesperde snavels. Regelmatig speelden we in de nollen. 'Volger- tje' was leuk om te doen. Wie de baas was liep voorop en zocht een route over de 'lcinderpaad- jes' die zich tussen de heistruiken door slin gerden. Af en toe even zitten in een zandkuil. Het hoofdzandpad lag bezaaid met servies- goedscherven die we verzamelden. Er zaten hele mooie tussen met bloemetjes, stippels, ruiten, een streepje, meestal in blauw of rood. Was het van een theepot, bord, kopje of schaal afkomstig? Een strandemmertje vol hadden we op het laatst en verzonnen patronen die we uitlegden op de grond. En versgebakken strandemmertaarten versierden we ermee. Soms kwamen we in het VW-bosje en raapten dennenappels die eveneens op dat zandge- balc terecht kwamen. De wind suisde door de bomen. De zomerse geur van hei en dennen zweefde overal en vergatje nooit meer. En natuurlijk zowat elke dag naar het strand. Liepen we over het zandpad, door het bosje en langs het voetbalveld naar het Dorpsplein. De strandopgang was gemaakt van straatstenen. Halverwege een kiosk voor ijsverkoop. Aan weerskanten prikkeldraad, helmgras, bloeien- -65.-

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

De Clock van Callens-Ooghe | 2006 | | pagina 5