groot deel van de Helderse bevolking naar vei
liger plaatsen Callantsoog werd door velen
beschouwd als een geschikt toevluchtsoord.
In één van onze stenen kippenhokken kon
den mijn ouders onderdak verschaffen aan de
familie Kok, een gezin van vijf. Het hok was
leeg gekomen omdat kort voor de oorlog ons
lcippental drastisch was gereduceerd. Het kip
penhok werd omgebouwd in een noodwoning
door houten binnenwandjes te installeren en
door het plaatsen van een buitenplee (we had
den toen nog steeds geen waterleiding of elek
triciteit).
Het gezin Kok bestond uit meneer en mevrouw
Kok, hun dochter Annie en twee zonen, Wim
en Tames. Zij installeerden zich zo goed als ze
konden, maar zullen de toestand wel uiterst
primitief hebben gevonden. Bovendien zal het
niet gemakkelijk voor de Kokken zijn geweest
om op het erf van de goddeloze familie de
Vries te wonen, want ze waren buitengewoon
christelijk.
Annie was een jaar ouder dan ik en het enige
kind dat nog naar de lagere school ging. Ik
vond het vreselijk om samen met Annie naar
school te lopen, bang om door mijn klasgeno
ten uit te worden gelachen. Ik paste dezelfde
tactiek toe als mijn broer Gert had gedaan
met mij en probeerde vóór haar naar school te
gaan. Als dat niet lukte rende ik vooruit wan
neer we zo'n tweehonderd meter van de speel
plaats waren. Wat kan een joch van tien zich
toch raar gedragen een jaar of wat later zou
ik trots zijn geweest om met een meisje als An
nie bij mijn vrienden aan te komen.
Het gezin Kok vertrok alweer binnen het jaar
toen ze ergens anders betere behuizing had
den gevonden.
Ik kan me één voorval herinneren waarbij me
neer Kok was betrokken het was een grap
pig voorval maar tegelijkertijd toch ook wat
tragisch.
Gerard en ik (Gerard was de initiatiefnemer)
hadden een kerkhof gemaakt waar we dode
diertjes, zoals muizen, ratten, vogels, enz,
ceremonieel begroeven. We harkten de graf
jes netjes aan en bedekten ze met bloemen.
Maar we hadden een grote fout gemaakt het
kerkhof lag halverwege tussen de woning van
de Kokken en hun buitenplee die zich op zo'n
twintig meter afstand bevond.
Toen ik op een ochtend op inspectie uitging zag
ik tot mijn ontsteltenis dat iemand de graven
had vertrapt en dat er een grote drol midden
in het kerkhof lag. Ik ging naar m'n moeder
om haar van de schandelijke grafschennis op
de hoogte te stellen en schreeuwde woedend:
"Eén of andere rotzak heeft op ons kerkhof ge
scheten!" Daarna barstte ik in tranen uit. Moe
der ging de zaak onderzoeken en ontdekte dat
meneer Kok de boosdoener was.
De arme man schaamde zich dood en bekende
dat, wanneer hij de bombardementen en het
geknal van het afweergeschut in Den Helder
hoorde, hij buikkrampen kreeg en op een draf
naar de plee moest rennen. Op die noodlottige
nacht had hij geen lcans gezien om de plee te
bereiken en was verplicht geweest om halver
wege neer te hurken. Duisternis had hem be
let om te zien dat, als gevolg van zijn actie, hij
grafschennis had gepleegd. Ilc kon het meneer
Kok niet vergeven, ondanks het feit dat hij
zich oprecht verontschuldigde.
We zijn jarenlang met de Kokken in contact
gebleven en in het bijzonder Annie bleef een
trouwe vriendin van onze familie. Van tijd tot
tijd bezoekt ze nog steeds mijn zuster Annie.
Zus, Arend en de Lieberg
Lang voor de oorlog, terwijl Zus voor tante
Anna werkte, had ze verkering met haar neef
Arend aangeknoopt. Hij was de jongste zoon
van vaders broer, die eveneens Arend heette.
Direct na het beëindigen van de lagere school
was Arend verplicht geweest om op het land
te gaan werken. Aanvankelijk had hij Zus nog
niet ten huwelijk willen vragen vanwege zijn
schamele inkomen. Zelfs met de bijverdien
sten van vis venten, alikruiken vergaren en
het doen van allerlei andere werkjes beteken
de zijn inkomen nog niet veel.
Maar Arend had geluk, zoals het hem voor de
rest van zijn leven zou blijven vergaan. Net
vóór de oorlog werd hem een baan aangebo
den als beheerder in een ontspanningsoord
in het Gooi. Dit oord, genaamd de 'Lieberg',
was eigendom van de Nederlandse Metaal
bewerkers Bond, waar jonge leden van die
vakbond hun vakantie konden besteden. Het
was bijna vanzelfsprekend dat Arend de baan
aannam. Nu zijn vooruitzichten zoveel beter
waren twijfelde hij niet langer en vroeg Zus
ten huwelijk.
Ondanks de Duitse bezetting trouwden Zus
en Arend in juni 1940. Arend en zijn jonge
bruid gingen op de Lieberg wonen erg fijn
voor hen, maar ik verloor de liefdevolle at-
-13.-