erf opgezet —met wat stro en een paar dekens
voltooiden we ons nachtverblijf. Nadat we on
der de wol waren gegaan sliep ik vrijwel met
een. Een uurtje later maakte Piet me wakker
en probeerde me met een benepen stemmetje
te overtuigen dat we door geesten of wilde
dieren (of beiden) waren omsingeld. Hij zou
naar huis willen gaan als hij maar even kans
zag om het kordon van gevaarlijke creaturen
te doorbreken. De geluiden van de nacht had
den hem klaarblijkelijk bang gemaakt, zoals
het geroep van een uil, het ritselen van een
egel in het struikgewas en de wind die door
de bomen ruiste. Ik prentte hem in niet zo lul
lig te doen en te gaan slapen. Zelf sukkelde ik
meteen weer in slaap.
Toen ik de volgende ochtend wakker werd
was Piet verdwenen. Het was duidelijk dat de
angst om het onheil tegemoet te gaan minder
afschrikwekkend was geweest dan in de tent
afwachten tot er iets vreselijks ging gebeuren.
Daarom had hij besloten te ontsnappen ik
kon me voorstellen hoe hard hij had gerend
om de kilometer afstand, die hem van zijn ou
ders scheidde, af te leggen.
Piet was later in zijn leven heel wat dapperder
en werd een rechtsgeleerde.
Ik meen me te herinneren dat Piet Rehorst één
van de weinigen was die schoenen in plaats
van klompen droeg. Omdat klompen zo prak
tisch zijn, werden ze door heel veel mensen op
het platteland gedragen. Het is de gewoonte
om klompen uit te trekken wanneer men in
huis gaat zodoende wordt vermeden dat
vuil of modder naar binnen wordt gedragen.
De meeste Nederlandse plattelandsscholen
waren voorzien van vakjes op vloerhoogte,
waarin klompen moesten worden geplaatst bij
het binnenkomen. Nu, in de eenentwintigste
eeuw, is het klompen dragen wel wat minder
geworden.
Mijn broer Gert verliet de school toen ik naar
de tweede klas ging. Tot zijn opluchting was de
plicht voorbij om op mij te passen. Nu moest
hij met vader uit werken en het metselvak van
hem leren.
Gedurende die eerste paar schooljaren leerde
ik heel wat en de wereld begon zich langza
merhand voor me te ontplooien. Maar mijn
wereldje was toch nog klein hoe het er ach
ter de horizon uitzag zou voor mij nog wat ja
ren een geheim blijven. Ik beschouwde de dui
nen langs de Noordzee als de hoogste bergen
op aarde en dacht dat de rest van de wereld
net zo vlak was als het polderland rondom
Callantsoog.
Mijn wereld mag dan klein zijn geweest, maar
mijn speelterrein was enorm groot. Er waren
uitgestrekte stranden en hectaren bos en hei
degrond, hetgeen bijna allemaal ter beschik
king van mij en m'n vriendjes was. Maar het
verboden Kooibos (het jachtterrein van Jonk
heer Van de Poll en zijn aristocratische met
gezellen) was het meest verlokkende en in 't
geheim gingen we daar vaak op onderzoek
uit. De kans dat de jachtopziener plotseling
van achter een boom te voorschijn kon komen
(hetgeen enkele keren gebeurde) maakte het
avontuur extra spannend voor ons. Wanneer
die ouwe koddebeier ons te pakken kreeg
waarschuwde hij dat we in de gevangenis op
gesloten zouden worden als hij ons daar weer
aantrof. We wisten best wel dat dit maar een
ij dele bedreiging was.
De toegang tot het jachtterrein 'het Zwanen-
water', een uitgebreid natuurgebied rondom
twee meren in de duinen, was eveneens ver
boden. Maar in de winter, wanneer er ijs op
de meren lag, werd het toegestaan om er te
schaatsen. Het was vanzelfsprekend dat het
grootste deel van de Callantsogers, met in
begrip van mijzelf en m'n vrienden, van de
gelegenheid gebruik maakte om over die
uitgestrekte ijsvlakten te zwieren. Nabij de
toegang tot de ijsbaan werd dan een kraam
opgezet waar warme chocolademelk en erw
tensoep werd verkocht.
Helaas was het lang niet alle winters koud
genoeg voor het vormen van betrouwbaar ijs.
Toen ik nog klein was mocht ik nooit het ijs
op voordat vader het had geïnspecteerd en het
sterk genoeg had bevonden. Ondanks deze
voorzorg zakte ik toch een keer door het ijs
op een plek waar het dun was gebleven door
de wind. Gelukkig waren mijn zusters in de
nabijheid en haalden me uit het ijskoude wa
ter met behulp van een lange stok. Behalve
dat ene ongeval heb ik heerlijke herinnerin
gen aan die winterse dagen wanneer we onze
schaatsen onderbonden en over sloten en me
ren weggleden.
-56.-