Zonuiay een/ jeuAMteriwterinA
van Maarten Mooij, ldeinzoon van Maarten de Schipper.
Tinus was een kennis van mijn grootouders en
mijn vader omdat hij gewerkt had bij het slo
pen van de Constance, een gestrand zeilschip.
Mij n opa was een van de mannen die het sloop-
lcarwei hadden aangenomen.
Ik had dan ook bij Tinus een streepje voor en
mocht meerijden op de hondenkar als hij weer
het dorp uitreed.
Ergens tussen de Grote Villa en van Honschoo-
ten werd ik gelost en moest dan terug lopen
wat ik er graag voor over had.
Eén keer ging het fout, bij het afstappen bleef
mijn broek haken en liep ik een behoorlijk ge
scheurde broek op.
Een tiental jaren later ontmoette ik Tinus
in Alkmaar. Daar woonden we in de oorlog.
Deze ontmoeting verliep in eerste instantie
heel raar. Ik zei hem gedag en toen zei Tinus:
"Moet je ook een pak op je donder hebben."
Wat was het geval, hij was oud en werd wel
geplaagd door andere 'tieners'. Toen ik me be
kend maakte hebben we de oude vriendschap
weer voortgezet. Hij woonde op een klein
vrachtbootje, zo eentje waar ze nu mee slcüt-
sje zeilen in Friesland. In dat gezellige roelje
met brandend potkacheltje voelde ik me best
thuis.
Ik vertelde hem welke distributiebonnen gel
dig waren en hij vertelde me over de sloop
werkzaamheden op de Constance.
Hij woonde toen in Schagen en als hij 's avonds
naar huis liep torste hij circa vijf km een zak
sloopbeitels op zijn rug naar de smid waar de
beitels weer in orde gemaakt werden voor de
volgende dag. Tinus liep vervolgens zeer ver
licht nog vijf km naar Schagen. De volgende
dag was het 's morgens de omgekeerde gang
naar het werk.
Door zo te werken en te sjouwen werd Tinus
arbeidsongeschikt en is hij kassieskerel gewor
den.
Wel een kassieskerel met klasse want hij had
nog een hondenkar als koets.
Kast, zoals de kassieskerel die op zijn rug
droeg.
Foto: Jannie Provily
Tinus Houtkoper was een kassieskerel (marskramer) met een hondenkar. Kassieskerel werd je niet
zomaar, als je door het zware werk in je jonge jaren arbeidsongeschikt raakte moest je wat onder
nemen watje nog wel kon. Zo ook met Tinus.
Als jochie van een jaar of vijf was ik verzot op de zogenaamde kassieskerels. Als ik er een zag zei ik:
"Mijn moeder heeft ook nog wat nodig." Als dan de kast open ging en het bleek dat mijn moeder
niets nodig had, zei de man dat ik verteld had dat ze wel iets nodig had.
-42.-