inmiddels stonk het nogal. Ik gooide het in een afvalton. Meteen doken er een stuk of zes Russische mannen op af, verdeelden het in stukjes en schrokten die op. Geschokt sloeg ik het gade. Echte honger, die kende ik niet. Ze moesten ook de gamellen met een soort aardappelgerecht bij ons naar binnen dragen. Als de pannen leeg waren, vochten ze om het schraapsel van de bodems. Bij luchtalarm mochten ze niet in de schuilkelders. Op een mooie zondag in augustus sleepten we onze strozakken naar buiten en gingen met onze blote basten in de zon liggen, op het gras tus sen de barakken. Dat leek de Russen ook wel wat en kwamen naast ons liggen. On middellijk verscheen de bewaking en ransel de ze er met koppelriemen vandaan. Het was vreselijk om te zien, je kon niks doen, mach teloos was je. Ik dacht: "Als ze mij aanraken, grijp ik ze bij hun strot en maak ze af." We werden vervolgens naar Franlcenthal gestuurd, om ook daar puin te ruimen. Op de avond van 17 september voerde de RAP een allesverwoestende luchtaanval uit. Geen huis stond meer overeind, de hele stad één vlam menzee, zelfs het wegdek stond in brand. We Juni 2001. Terugkijkend op de vluchtroute. werden gelijk als reddingswerkers ingezet. Het was een afschrikwekkende ervaring. We hadden onze zakken vol van Duitsland en besloten er met z'n twaalven vandoor te gaan. In etappes met de trein, van plaats naar plaats. Het was echt een plan van een stel onervaren broekies. Al in Mainz hield de Bahnhofpolizei ons aan, met de vraag waar de heren naar toe gingen. Wij draaiden ons afgesproken verhaal af: "We zijn bij het bom bardement al onze bezittingen kwijtgeraakt. We reizen nu naar bevriende mensen in Wiesbaden om nieuwe spullen op te halen." Geen woord geloofden ze ervan. "Namen Bitte!" Die schreven ze op. Buitenlanders mochten wel vrij door de stad bewegen maar niet met de trein op reis, dus rechtsomkeert naar Franlcenthal. Er diende een nieuw ontsnappingsplan bedacht te worden. Vier man deden mee, de anderen haakten af. We zouden een lokaal treintje in Grtinstadt nemen, dat om Mainz heen reed en bij Bingersbrticlc weer op de hoofdlijn uitkwam. Vervolgens via Keulen en Venlo naar huis reizen. Reisgeld hadden we opgespaard, verdiend in het werkkamp. We kregen elke week twaalf Duitse Marken uitbe taald. Bovendien had iemand geld van zijn ouders meegekregen, dat wisselden we ook om in Marken. Die avond liepen we in twee uur naar Grünstadt, slopen het perron op, overnachtten in een personentrein die op een zijspoor stond. De volgende morgen voor dag en dauw kaartjes gekocht naar Bingersbrüclc, waar we inderdaad aankwamen. Op dat sta tion meldde echter 'die griet' achter het loket meteen, dat drie buiten landers enkele reizen naar Venlo wilden kopen. In een mum van tijd kwam er een vent met een pet en pistool, hij snauwde: "Bahnhofpolizei, mitlcommen!" Wij mee naar het politiebureau, een kwartier verderop. Achter een bureau zat een hele grote, dikke politieofficier, die onze verhalen rustig aanhoorde, waarna hij tot onze stom me verbazing zei: "Lass die Leute laufen." Waarschijnlijk had hij geen zin in al die papierenrompslomp die met een aanhouding gepaard gaan. Hij dacht misschien: "Die komen toch niet ver, laat een ander ze maar in de kraag grijpen." Met de man die ons ingerekend had gingen we terug naar het sta tion en kochten in zijn bijzijn kaartjes rich ting Venlo. We arriveerden 's nachts in Keulen en kon den pas de volgende dag verder reizen. We lagen in de stationshal op de tegels, temid den van honderden Duitse soldaten, die ook op doorreis waren. Het dak van de hal was weggebombardeerd. Het was een rare nacht, 's Morgens de trein in richting Nederland. Tot zover hadden we alle geluk van de wereld, niemand had geroepen: "Ausweis bitte!" In Kaldenlcirchen werd gestopt voor -6.-

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

De Clock van Callens-Ooghe | 2005 | | pagina 8