Een Amsterdamse in West-Friesland
In het dorp woonden hoofdzakelijk tuinders,
dus kregen wij aardappels, kool en wortelen,
een hele kar vol. Wij zijn één nacht blijven
slapen en liepen de volgende dag terug. Ilc
was 16 jaar en zag er zo slecht uit, dat die
kennissen wilden dat ik achterbleef. Ilc zou
dan bij een stel tuinders met twee school
gaande jongens in huis komen om wat naai
werk (wat mijn vak was) te verrichten. In ruil
daarvoor kon ik in de kost komen!
Om die volle kar te trekken, kon ik die ande
re personen niet in de steek laten, dus ben ik
wel mee teruggegaan. Na die vreselijke tocht
ben ik een paar dagen later op een fiets met
houten banden teruggegaan, en tot de bevrij
ding in West-Friesland gebleven. Eerst bij die
twee tuinders in huis. Ilc kreeg er goed te
eten, maar moest daarvoor wel hard werken.
Hoofdzakelijk windjacks uit oude jassen ma
ken voor de jongens en verstelwerk doen,
want kleding en linnengoed waren niet meer
te koop. Tot er een familielid uit Benning-
broelc (ook een dorp in de buurt) vroeg of ik
een poosje bij hun wilde komen. Zij hadden
eveneens twee schoolgaande jongens, en had
den ook nog wat windjacks te maken.
Eerst ben ik met een fiets vol etenswaren
naar Amsterdam gegaan. Ilc had ook een zak
je 'eigen teelt' gekocht, voor mijn vader. Dat
was een soort tabaksplant, die de tuinders ver
bouwden en na fermen
teren en drogen, zwart
verkochten als tabak!
Daar kon je sigaretjes
van draaien. Je moest
dan nog wel aan vloei
tjes zien te komen. Ilc
ben weer terugge
gaan naar Benning-
broelc. Het dorp was
één lange straat
met aan weerszij
den boerderijen en
het midden was
een slagerij van de fa
milie Kooijman, waar ik in
huis kwam.
De winkel
was dicht, wanty
er werd geenj
vlees meer aan
gevoerd. Ilc heb
daar een heek
leuke tijd ge-/
had. Veel naai
werk gedaan, maar 's mid
dags zei mevrouw Kooijman: "Gooi nou
die machine maar aan de kant, dan gaan we
een eindje fietsen." Ook ging ik 's middags
wel eens met de jongens mee, die hadden een
sport van slootje springen, met een stok naar
de overkant. Dat leek me niet zo moeilijk,
dus ik wou het ook wel eens proberen. Dat
ging dus mis, ik viel midden in de prutsloot.
Ilc schaamde me dood om naar huis te gaan,
maar ze moesten er gelukkig om lachen.
's Nachts hoorde ik soms rare geluiden. Dan
werd er tegen het raam getikt en hoorde ik,
"Klaas, ken je effies lcomme, de koe doet zo
raar." Het bleek dat de koe moest kalveren en
Klaas moest helpen. Ook slachtte hij stiekem,
maakte worst voor de boer en kreeg hij zelf
ook zijn portie. Later bleek dat hij onderdui
kers hielp en in het verzet zat; ik heb dat
nooit geweten.
Toen de oorlog ten einde was, ging hij naar
de kelder en haalde een fles jenever naar
boven, die had hij al jaren bewaard voor deze
dag. Ilc had het nog nooit gedronken, maar ik
moest en zou het meevieren. Ilc weet niet
meer hoe ik naar bed ben gekomen, ze moe
ten erg om mij gelachen hebben. De volgende
morgen zagen we de Duitsers, die in de boer
derij aan de overkant ingekwartierd hadden
gezeten, wegtrekken. Toen kwam ook uit de
kelder van Kooijman een motorfiets naar bo
ven, en had hij een pak aan van de B.S. (Bin
nenlandse Strijdkrachten). Ilc was stomver
baasd, want ik had daar nooit wat van ge
merkt.
Corry Kother
Hoewel ik geen Callantsoogse ben, heb ik wel oorlogsherinneringen uit West Friesland. Ik ben een
Amsterdamse en heb in het najaar van 1943 gelopen naar Wijdenes, een klein dorpje onder
Hoorn. Er woonden daar kennissen van mijn ouders, waar we t
met z'n vieren met een handkar naar toegelopen zijn om eten
te halen.
- 20. -