ken, stierven velen. Daar doodskisten ontbra ken, werden de lijken in lakens gewikkeld, buiten het kamp begraven. Volgens hardnek kige geruchten werden de lijken buiten het kamp vóór het begraven van de lakens be roofd. Door de oorlog was er een groot gebrek aan textiel ontstaan. In het kamp Halmahera werden ook halfbloeden opgesloten die vie len in de groepen Indo 1 en 2 (vader of moe der totok). Tijdens één van de vele huiszoe kingen werd bij een negroïde gezin (Suri naams?) een aantal gouden munten gevon den. Als straf werden de vrouw en haar jonge dochters, die hun moeder te hulp waren ge schoten, met de platte kanten van de sabels door de Japanners tot bloedens toe afgeranseld. Op 15 augustus 1945 capituleerde Japan. Veel kampbewoners dankten hun leven aan de ont ploffing van de twee atoombommen die de capitulatie bespoedigde. Na de Japanse capi tulatie stortte het (centrale) gezag in. Benden Pemoeda's (hoofdzakelijk met Japanse wapens bewapende Indonesiërs) trokken plunderend en moordend door het land. Als gevolg van de onveilige situatie moest iedereen in het kamp blijven dat door de Japanse militairen beschermd werd. Na de capitulatie werd de centrale voedselbereiding gestaakt; ieder ge zin moest voortaan de met Japanse vrachtwa gens aangevoerde rijst zelf koken. Daar mijn moeder ziek was geworden moest mijn oud ste broer, die toen tien jaar oud was, voor het eten koken zorgdragen. Met behulp van een aantal stenen bouwde hij een primitieve oven. Als brandstof werd een houten balk gebruikt die dwars over een doodlopende weg lag. Omdat het zeer smerige kamp slecht te verde digen was, werd het geleidelijk ontruimd. Konvooien vrachtwagens werden onderweg vaak door Pemoeda's aangevallen en de inzit tenden soms vermoord. Niet alleen Euro peanen werden door de Pemoeda's vermoord maar ook veel Chinezen en Indo's (halfbloe den). Ons gezin werd omstreeks oktober 1945 naar de HBS bij Tjandi (omgeving Semarang) overgebracht. De HBS bestond uit een vrij staand U-vormig gebouwencomplex dat door een kleine groep Japanners werd beschermd. Kort na onze aankomst werd de HBS door een grote groep goedbewapende (o.a. met mitrail leurs) Pemoeda's aangevallen die luidkeels "merdeklca, merdelcka" (vrijheid) brulden, maar wij verstonden eerst "Amerika, Ameri ka". Na een langdurig en hevig vuurgevecht met de Japanners trokken de Pemoeda's zich tenslotte terug. Aan het einde van de strijd verzamelden de Japanners hun gesneuvelden in een vrachtwagen. De Japanners vochten letterlijk voor hun leven. Kort tevoren was een groep Japanners, die door de Pemoeda's gevangen was genomen, met kapmessen in stukken gehakt. Kort hierna werden wij met een konvooi vrachtwagens naar Nieuw-Tjandi vervoerd. Nieuw-Tjandi ligt in de heuvels ten zuiden van Semarang en was vroeger een woonplaats voor welgestelde Chinezen. In een garage werd ons gezin ondergebracht; wij slie pen op matrassen die op de grond lagen. De Engelsen, die inmiddels het voorlopige ge zag van de Japanners hadden overgenomen stuurden Sikhs (uit Brits-Indië) en Ghurka's (uit Nepal) naar Nederlands-Indië om de orde te herstellen. Alleen de Ghurka's, die nooit in huizen sliepen maar buiten, vochten tegen de Pemoeda's; de Sikhs hielden zich afzijdig. Ook in Nieuw-Tjandi was het niet veilig. Een Engelse kruiser die voor de kust lag vuurde over Nieuw-Tjandi heen granaten naar een naburige kampong waar zich veel Pemoeda's ophielden. Eind 1945 werden wij om veiligheidsredenen met een Engels troepentransportschip naar Ceylon overgebracht waar wij in een barak kenkamp in de bergen werden ondergebracht. Op Ceylon vond de gezinshereniging met on ze vader plaats, van wie wij kort na de capitu latie in maart 1942 niets meer hadden verno men. Eind mei 1946 repatrieerden wij met het Nederlandse troepentransportschip m.s. Kota Baroe. In volgepropte ruimen werden wij ondergebracht. Omdat er niet voldoende zoet water aan boord was moest er met zout water gewassen worden waarvoor speciale zeep werd verstrekt. Een paar keer werd op volle zee gestopt om een overledene overboord te zetten. Onder weg werd Ataka, een haven aan de Rode Zee, aangedaan. In Ataka werden nieuwe kleding en schoenen verstrekt daar wij door de oor log alles hadden verloren. In juni 1946 kwa men wij in Rotterdam aan. Per bus werden wij naar Amsterdam gebracht waar wij onder dak vonden in het huis van onze grootvader (onze grootmoeder was in 1944 overleden). In Nederland was in het algemeen weinig be grip voor de geleden ontberingen, gelet op de opmerkingen als "Jullie boften maar omdat jullie niet onder een koude hongerwinter hebben geleden" of "Jullie hebben nieuwe kleding gekregen en wij niet". - 19.-

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

De Clock van Callens-Ooghe | 2005 | | pagina 21