Daarover schreef de Haarlemse lcrant even
eens op 25 september. "De Horstendaal is nog in
goede staat, maar heeft wel zeven voet water in"
en op 29 september: "is heel lek en moet sterk
pompen om het schip lens te houden".
Toen de storm ging liggen leek er een moge
lijkheid om het schip na ontladen weer in
zee te brengen.
Een aannemer dacht kans te zien een geul
door de banken te graven. Dat gerucht drong
oolc door naar Den Haag, waar Jan de Veer,
één van de Heren van Callantsoog, aan zijn
Haarlemse confrater Mattheus Willem van
Valkenburg schreef in Delft gehoord te heb
ben dat de 'Horstendaal' al vlotgeraalct en
binnen gesleept was.
Dat gerucht was voorbarig, maar wel maakte
een oostenwind het mogelijk de lading over
het strand uit het schip te halen. Een krante-
bericht van 2 oktober luidde: "Men vaart voort
het losschen van 't Oostindies schip Horstendaal...
totdat alles ontladen is."
En op 9 oktober: "den Horstendaal is ten eene-
maal ontladen. Men is bezig het schip van strand
in zee te brengen en legt reeds vlot, moetende noch
over een droge bank heen 't zeewaarts."
De Haerlemse Courant nam 18 oktober een
bericht van zijn Amsterdamse correspondent
van 17 oktober op, dat het werk van de ber
gers mislukt en de 'Horstendaal' geheel aan
stukken en brokken geslagen was, en "legt op
strand".
Strijd om de wrakstukken van de
'Horstendaal'
Nadat de storm de 'Horstendaal' verbrijzeld
had, schreef Jacob Coren van der Mieden op
20 oktober aan zijn medeheren, dat het schip
"aan de gruyselementen" was en de grote wrak
stukken bezuiden het Buisegat op het strand
lagen. Jan de Veer was volgens een brief van
28 oktober aan Van Valkenburg van mening,
dat de heren onmiddellijk beslag daarop
moesten leggen, om te voorkomen "dat de
Helderse in ons gesigt de goederen souden wegha
len".
Een week later, op 4 november, besloten de
heren van Callantsoog de wrakken te laten
slopen, op voorwaarde dat het ijzerwerk aan
hen zou worden afgeleverd en met de gebor
gen talcelage opgeslagen zou worden in de
boerderij 'Keetenburg' in Groote Keeten,
eigendom van Jacob Coren van der Mieden.
Daarmee werd het meningsverschil over de
strandafscheiding Huisduinen - Callantsoog
acuut. De Oost-Indische Compagnie had daar
in zoverre belang bij, dat vast moest staan
met wie onderhandeld zou worden over de
geborgen gereedschappen. Daarom waren
enige bewindhebbers van de Compagnie bij
de grensscheiding in het Koegras op de Zand
dijk geklommen, waar Helderse regenten hen
hadden wijsgemaakt, dat vanaf dat punt
dwars over het strand de grens van beide
jurisdicties liep en alles ten noorden daarvan
onder het gezag van de Helderse autoriteiten
viel. De Heren van Callantsoog namen juris
ten in de arm en die waren van mening dat
de landscheiding bij akkoord van 16 augustus
1630 afgebakend, niets te maken had met de
strandgrens. Van ouds en zelfs vóór de aanleg
van de Zanddijk (1610) had het midden van
het Buisegat als scheiding gegolden en aan
de geldigheid daarvan was sedertdien niets
veranderd.
l ouwt rekken om strandrechten
In het jaren durende touwtrekken en onder
handelen steunden Gecommitteerde Raden,
eigenaars van de Heerlijkheid Huisduinen,
aanvankelijk het standpunt van hun Helderse
regenten. Van Valkenburg schreef op 25 no
vember 1742 aan Jan de Veer, dat hij het een
goede zaak had gevonden bij het lossen van
de 'Horstendaal' geen moeilijkheden met de
Oost-Indische Compagnie gemaakt te hebben,
om de "noodlijdende Compagnie niet meer schade
toe te brengen en daarbij liever onse particuliere
interest af te zien, solang er nog maer eenige appa-
rentie was dat het schip of lading zoude geborgen
worden".
Maar omdat het schip aan stukken gestoten
was, moest het strandrecht worden toegepast
en in de kwestie van de grensscheiding het
been stijfgehouden worden. Daarbij zou voor
zichtig en diplomatiek onderhandelen de
voorkeur verdienen boven gerechtelijke pro
cedures.
sellingh", een door de zee rond het schip uit
gespoelde lcom, "dat het daar nooyt uytkomen
sal dan door de verwoesting van de zee alleen".
"Wij moeten door een al te groote gemakkelijkheid
onse eygen geregtlijkheeden niet benadeelen",
maar anderzijds "door het lijntje strak te trekken
ons niet inwikkelen in kostelijke en haggelijke pro
cedures".
-56.-