Zoete herinneringen aan oud Callantsoog Het zal nu bijna 70 jaar geleden zijn dat ik als een der eerste gasten in Callantsoog de zomervakantie kwam doorbrengen bij de familie Vos. Alles was nieuw voor het stads kind. Iedere morgen wassen onder de pomp, waar weliswaar soms wat bruin gekleurd water uitkwam. Maar men vertelde mij, dat het hielp bij het bruinkleuren van mijn huid! Als het warm genoeg was, dan 's middags een zeebad. Er bestonden toen nog geen strand huisjes en dus thuis eerst in het badpak en dan met een mantel of cape er overheen langs de binnenweg naar het strand. Dan de duik in het zilte nat. Op een handdoek droog- zonnen op het schone strand. Wat was het zand prachtig wit. Daarna weer terug om thuis het zand er verder af te spoelen. Ik werd het vriendinnetje van de jongste Vossedochter, nu bekend als mevrouw de Wit- Vos. Dat is al die jaren zo gebleven, want nog altijd staan we met elkander in contact door het schrijven van brieven en nu ook nog door de telefoon. Na het eerste jaar, het kan 1906 geweest zijn, kwam ik er verder ieder jaar weer met de zomervakantie terug. De familie Vos kreeg steeds meer zomergas ten. De meesten waren kinderen van een jaar of 10.* De koestallen werden omgebouwd tot slaapkamertjes, waarin bed, kastje en stoel het meeste meubilair was. Nog zie ik moeder Vos (geboren Grietje Louw, 1856-1941) bezig met de verzorging van het ontbijt; een enorme berg boterhammen. Dik de boter er op en kaas, koek of suiker er tus sen. En dan smullen maar! De middagpot; dikwijls sla met eieren en aardappelen, zo veel als we maar lustten. Er was een schaal met daarin een boterpotje. Ilc meen dat dat potje 'dooplolcje' genoemd werd. Ieder doop te zijn aardappel erin. Soms stond die goeie moeder Vos plaatkoeken te bakken. Die wer den met boter en suiker gegeten. Het waren platte, ronde koeken van ongeveer 10 cm in doorsnee, die op de plaat van de oven gebakken werden. Zij kon er nooit genoeg van bakken en ze hield er niet eerder mee op dan dat wij allen verzadigd waren. De rekening, die we voor ons verblijf per week moesten betalen, was zes gulden per persoon. Later tien gulden. De omgeving van de Seinpost was ons domein. In het Zwanenwater mochten we niet, hoewel we er ons stiekum wel eens in- waagden. De bramen waren er zo heerlijk! Ook het Kooibos was verboden terrein. Toch gingen we er weieens in. We hadden ontzag voor de veldwachter, ik meen dat hij Kos heette. Een paar spelletjes die we speelden kan ik mij nog goed herinneren. Een er van was het spel der Indianen. We lazen toen veel de boe ken van Karl May. Ilc had voor ieder kind lcip- penveren op een band genaaid. Met die hoofdtooi trokken we strandwaarts. We ver deelden ons in twee 'stammen'. Die moesten elkaar dan bevechten. Gerard de Wit, de zoon van Tante Jaantje de Wit-Vos, ruimde op een dag een kast op en vond een brief die aan zijn moeder gericht was. We denken dat de briefin 1976 geschreven is. Mevr. van de Oever-Landweer in Amsterdam was de schrijfster. Omdat deze mevrouw de toestand rond 1900 in en om de boerderij Tante Jaantje beschrijft en ook nog iets over het vroegere Callantsoog vertelt, vonden we de inhoud de moeite waard om te publiceren. Rechts: mevr. van de Oever

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

De Clock van Callens-Ooghe | 2001 | | pagina 10