werken en ze kreeg op een dag een hele was
ketel met kokend water over zich heen en
haar been en haar hand waren zo ingebrand,
dat ze die haast niet meer kon gebruiken.
Ondanks die handicap deed ze toch veel
werk. Toen ik dan ook naar school moest,
bracht ze me steeds 's morgens voor de helft
weg en dat was een heel stuk, want ze liep
ook nog erg slecht en het was toen, waar nu
de Duinweg is, nog gewoon een zandweg. Er
liep ook nog een werkspoortje vanaf de
Kollcsluis via Groote Keeten naar Huisduinen
en dan de kust langs naar Callantsoog, St.
Maartenszee naar Petten. Wanneer het dan
slecht weer was en de school ging bijna uit,
dan floot de machinist en mochten wij mee
terug naar huis.
Toen ik 7 jaar was, zijn wij verhuisd naar de
Voor-Keeten, waar toen een broodbakkerij
van Van Rossum stond. Die heeft vader toen
gekocht. Ik mocht ook vaak mee te scheren
en te haarknippen naar de Witte Villa, bij de
Kaap aan de Callantsogervaart naar mevrouw
van Telcelenburg, die had daar dan veel kin
deren uit de stad, die ziek waren.
We hadden ook altijd wel kippen en in de
winter een varken in 't hok. Ik weet nog goed
dat we daar woonden. Op een dag kwam Piet
Vos om ons op de foto te zetten, dat was zo'n
ding op drie poten en daar ging een doek
overheen, je moest daar dan naar kijken en
dan vloog daar een vogeltje uit. Nou, dat
kwam niet best af, want toen hij met de
foto's kwam wou vader ze niet betalen, want
hij zei: "Toen ik erop ging, had ik mijn jas
aan en nu sta ik erop zonder!"
Vader Kossen zonder jas.
Daarvandaan gingen wij toen langs de
Voorweg naar school. Er was in die tijd nog
veel natuurschoon. Het zeewater was glashel
der en je kon op de dammen de vissen zo
zien zwemmen. In de duinen tussen Callants
oog en Groote Keeten in het zogenaamde
Mannen-lclauw was toen nog erg veel kreupel
hout, met daarin allerlei kleine vogeltjes in
vele soorten.
Daarvandaan zijn wij verhuisd naar Callants
oog, vlak tegenover de school in het huis
naast de gebroeders Bakker. Alle kleine kinde
ren uit de Groote Keeten kwamen tussen de
middag hun brood bij ons opeten, dan warm
de mijn moeder hun melk.
Nog even terugblikken op de Groote Keeten
van verschillende door mij geleende perso
nen: Allereerst Arend Toes, hij was de baas
van de dorsmachine, dat was een zware
stoommachine met een dorskas en een stro
pers. Arie Boontjes was de machinist en
Pietje Weij de stoker, later ook op het spoor
tje langs de duinen. Dan had je Keessie
Langereis, dat was de wegwerker. Arie Bakker
liep in de zomer met ijscowagen 't Beertje en
verkocht in de winter in zijn winkeltje stroo
en spekbokking. In het winkeltje van Aaltje
Kooij kon je voor 2 zondagscenten 1 drop en
2 staal zoethout kopen. Later in de Voor-
Keeten de winkel van oude Jb. van Scheijen,
Arie zijn grootvader. Daar kon je een
Kwattareep met een soldaatje erop voor 5
cent kopen, dat vonden wij duur, maar dan
mocht je ook nog prikken op een prikbord,
dan zat er een verrassing onder.
Ik heb toen ik 6 jaar was voor het eerst in een
auto gezeten, dat was toen mijn halfzuster
ging trouwen. Die was twintig jaar ouder dan
ik. Vader was namelijk voor de tweede keer
getrouwd. Hij had ook nog twee zoons uit
zijn eerste huwelijk, Jan en Cor. Zijn eerste
vrouw was overleden. De chauffeur van de
auto was Arie Kos, de koddebeier van 't Zwa-
nenwater, jachtopziener, zogezegd.
We gingen met schoolfeest naar Schoorl en
Bergen, allemaal met paard en wagen. Jan
van Scheijen, de smid, begon toen later met
een busdienst van Den Helder naar Schagen.
Jan Toes was de timmerman en ik ging
samen met Arie en Henk Toes naar school tot
wij in Callantsoog gingen wonen. Nou, dat
was wat, want ik kon de Keeten maar niet
vergeten. Ilc had daar een schoolvriendinne
tje, dus ging ik elke zondag naar Groote
Keeten. Na een halfjaar was ik haar vergeten.
Vaarwel Groote Keeten.
- 5. -