Nic. Kossen herinnert zich Ik ben Nic. Kossen, geboren 13 november 1913 te Zijpe aan de Stolperweg naast 't huis van de fam. Roozing en ik woog 3,5 pond. Mijn vader was Arie Kossen en mijn moeder Klaasje Dissel. Toen ik 4 weken oud was, zijn wij verhuisd naar Abbestee, gemeente Callantsoog. Na 1 jaar weer verhuisd naar de Kolksluis en toen naar Groote Keeten. Mijn vader was koopman en hij had een brei machine, was daarbij ook nog kapper. Hij was ook nog vaak op het strand te jutten en ver kocht de spullen dan weer door. Ilc mocht dan ook wel eens mee om alles op te halen. Eens op een keer, ik was ongeveer 5 jaar, mocht ik mee om een kistje boter op te halen van 't strand. Vader had het verstopt op het oude kerkhof, daar liep je langs als je naar zee toeging. Het was ongeveer een uur of acht. We kwamen net door de kluft van Piet Bakker en Aal Schouten, toen de schooljon gens naar school gingen en die riepen al: "Kossen heeft een kistje boter." Dat was streng verboden, want dat moest je bij de gemeente aangeven. Maar vader vond dat helemaal niet nodig. Het was nog mobilisatie 1914-1918, dus kon hij het zelf best gebruiken. Hij zei tegen mij: "Als jij nou maar niks zegt, dan komt het best terecht." We kwamen er mee thuis en hij zei tegen mijn moeder: "Als jij nou het tafelkastje leeg maakt, 3 laatjes aan elke kant, dan doen we daar de boter in, want ik denk dat we straks de politie op bezoek krijgen." Alle boter in de laatjes en het kistje voor de kachel en het hele huis stonk naar de boter, want die had al een hele tijd in zee gedreven, 't Was ongeveer elf uur en ja hoor, daar had je het, daar kwam Dekker de gemeentepolitie. "Goeiendag Kossen, ik heb gehoord datje een kistje boter op het strand gevonden hebt!" "Nou," zei mijn vader, "dat klopt, kom maar mee in huis, want de koffie is klaar. Zoals je ziet, het kistje ligt bij de kachel." "Ja, maar waar is de boter?" "Er zat geen boter in, het was een leeg kistje." Hij heeft het hele huis doorgezocht, maar kon geen boter vinden. Dat was mijn vader ten voeten uit. We woonden toen in een huis, dat in drieën was bewoond. Voorin woonde Reier Bregman en Aaltje Kooi met haar broer Jan. Ze hadden een kruidenierswinkeltje en aan de andere kant woonde Reindert de Groot, die werkte op de dammen en daar tussendoor was hij schoenlapper. Je had toen de Voor- en de Achter- Keeten en wij woonden in de Achter-Keeten. Vader had oolc nog een akker grond in het Botgat (later werd het schietterrein), daar verbouwde hij Oostindische kers. Er stond daar ook nog een boerderij van de gebr. Boots, die heb ik nog zien verbranden. Er was toen nog geen elektrisch en we stook ten de kachel met strandhout en derrie, dat was een soort veen dat op het strand lag. Vader droogde dat. De lamp brandde op petroleum en vader stak zijn pijppie aan boven het lampeglas. Vader ging 's nachts veel te strandjutten. Ilc weet nog dat hij ook wel eens een baaltje rubber had, dat bracht veel geld op, maar je moest het natuurlijk wel aangeven. Daar kwam natuurlijk niets van. Zijn zwager oom Arie Zeeman, had een korenmolen in 't Zand en die kwam met de meelwagen dat spul ophalen onder de meel zakken en dan ging het met de schuit van schipper Molenaar vanaf 't Zand naar Alle rnaar. Ik ging toen ik 6 jaar was, naar school. Mijn moeder, waar ik heel veel van hield was on gelukkig. Zij was opgegroeid in het weeshuis in de Zijpe. Ze moest als kind daar heel hard Het onderstaande is (vrijwel letterlijk) overgenomen uit de aantekeningen van N.J. Kossen, overleden 13.t0.t987 te Callantsoog. Het schrift waarin hij alles optekende, is ons ter beschikking gesteld door zijn weduwe, Grietje Kossen-Boerman. -4. -

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

De Clock van Callens-Ooghe | 2000 | | pagina 6