"—'11
i e
teSr~:
T 1
i 1
li
i
i
li
r
i
[x:
nr
zijn naam (gesloopt in 1987). Groote Keeten en
Kleine Keeten, aan de westzijde van de Koe-
graspolder, zijn namen die aan soortgelijke
onderkomens herinneren welke destijds
(1610) bij de aanleg van de Zanddijk zijn
geplaatst. Het wonen in deze zelfgemaakte
onderkomens was gratis, het door de 'lceet-
vrouw' bereide voedsel (aardappelen en/of
pannenkoeken met spek, enz) betaalde men
gezamenlijk. De keetvrouw was vaak de
vrouw van de putbaas, de leider van een
ploeg poldergasten van 12-15 man. De put
baas onderhandelde met de aannemer over
de 'put', een gedeelte van het werk dat tegen
een bepaalde prijs werd aangenomen. Men
werkte dus in stukken: hoe harder men werk
te des te eerder was men klaar en kon men
aan een nieuwe 'put' beginnen.
Onderbetaald
De werkdagen waren lang: van 's morgens
vijf tot 's avonds zeven uur, met vier onder
brekingen om te schaften. Het werk was
zwaar, zowel voor de 'putters' als de 'kruiers',
de 'slikkers' als de 'baggeraars'. Vooral de
laatsten werkten in water of natte grond, het
geen buitengewoon inspannend was. Een
arbeider, die het tempo van zijn ploeg niet
kon bijhouden, ging eruit. Het voor het
grondwerk benodigde gereedschap bestond
uit spaden, kruiwagens, kruipplanlcen, put
haken en baggerbeugels. Vooral de puthaak,
een ijzeren haak aan een houten steel voor
het verleggen van de kruipplanlcen, was bij
ongeregeldheden een geducht wapen.
Hoewel in de bestekken wordt gesproken van
daglonen van 1,30 (voor een paard rekende
men op 3,50 per etmaal), is het zéér de
vraag of deze op zich redelijke bedragen ooit
zijn uitbetaald. In processen-verbaal over on
geregeldheden elders aan het Noordhollands
Kanaal (Akersloot, 1822) wordt gesproken van
werkelijk uitbetaalde daglonen, die soms niet
hoger lagen dan 40 cent per dag! Geen won
der dat er zo nu en dan ongeregeldheden uit
braken, waarbij het werk werd gestaakt en -
vaak onder invloed van sterke drank - soms
tot plundering en geweldpleging werd over
gegaan. Daarbij richtte de agressie zich veelal
tegen de aannemer, maar ook tegen de leve
rancier van voedsel, drank, gereedschap,
enzovoorts, omdat deze woekerwinsten zou
maken.
Vlaamse relschoppers
Het is niet helemaal duidelijk waarom de
bewoner van hoeve Quelderbeelc, Lammert
Swart, het moest ontgelden tijdens de onge
regeldheden in de zomer van 1817. Volgens
een in het gemeentearchief van Den Helder
aanwezig verslag van het Haags Gerechtshof,
gedateerd 22 oktober 1817, zouden een zestal
Vlamingen 'benevens nog een aantal andere ar
beiders den 18e Juny 1817 met puthaken gewapend
en tot eene bende vereenigd de pachthoeve
Kwelderbeek op een geweldadige wijze geplunderd
en de roerende goederen in die huizing aanwezig
en aan de bewoner Lammert Swart toebehorende,
in stukken geslagen en vernield hebben'
De zes beschuldigden waren allen Vlamin
gen. Zij hadden eerst de arbeiders het werken
belet en vervolgens 'zekeren Hermanus van
Doorne, knecht van den duynmaayer en koopman
Lammert Swart, welke knecht met eenen geladen
wagen van Kwelderbeek naar de keet van den inge
nieur Van Asperen reed, aangevallen, geslagen en
mishandeld' en waren tenslotte 'na de glazen te
hebben verbrijzeld' het huis van Lammert Swart
binnengedrongen, waar ze alles kort en klein
sloegen.
Bijzonderen haat
Pieter Puinbroek 'welke meede tot in den huis
gedrongen hoop behoorde', had de bewoner
Lammert Swart 'tegen welke hij eenen byzon-
deren haat scheen te hebben opgevat, ter zake dat
denzelve van hem en andere arbeiders welke bij
denzelven hadden gelogeert, een schelling slaapgeld
in de week had afgezonderd, bij de keel gevat en
den dood afgezworen'.
Gelukkig wist Lammert Swart te ontkomen,
maar vervolgens moest zijn vrouw het ontgel-
11
-
Afbeelding van de hoeve Quelderbeelc, bij de Lijst van 's Lands
Pcuticuliere Goederen onder Den Helder Huisduinen, naar een
opmeting van J. Peereboom Nzn. 1795.
Links: het volledige gebouw. Rechts: detail van de gevel met het
rechter raam en een versierde gevelsteen met het jaartal 1750.
-9.-