De heer van Valkenburg vond het een 'onver gefelijke nalatigheid'. En onder de handteke ning van zijn brief had de Hoogedele Heer er een P.S. aan toegevoegd: "De gevangene off gede tineerde is om zijn ontsnapping niet strafbaar". Dat was nou niet aardig van de heer van Valkenburg. De schout slooft zich uit tot en met en dan dit brieije vanuit Haarlem. Wie, in vredesnaam, had die Neele Dirk geholpen om zijn kerker te verlaten? Wie had hem een schop gegeven om de drempel te ondergra ven? Wie een ladder om door het raam naar buiten te komen? Wie? Meester van Valken burg heeft daar zo zijn gedachten over. 20 november 1744 Koud tot op zijn botten stapt schout van Duijsburg de herberg 'Het Wapen van Cal- lantsoogh' binnen. Uren heeft hij op het strand doorgebracht. Het strand, dat nu meer weg heeft van een hel met stuifzand en vuil geel schuim, dat je de ogen uitbijt en je gezicht schuurt tot het gloeit. Zeilen, sten gen en ra's zijn geborgen van het tweemast kofschip de 'Richard'. Gisternacht om twee uur liep 't op het Noorderstrand. Met veel spul en moeite was de bijna voltallige beman ning, bestaande uit vijf koppen van boord gehaald. Er moest, ergens in 't schip, nog een jongen zijn, die van de kou gestorven was... 't Was een hele heisa geweest! Maar, tegen elven in de morgen was het gelukt om met de boot van de Heren ("Wat hebben we van die aankoop al een plezier gehad!") de arme drommels aan de wal te krijgen. Was die sloep er niet geweest, dan was het hele katje met man en muis vergaan, want de eigen sloep werd door de beukende golven uit elkaar geslagen. Van Duijsburg maakte hen duidelijk, dat ze een stuk wrakhout met een touw eraan, over boord moesten gooien. Dat stuk hout dreef naar het strand en werd aan de Herensloep bevestigd. "Halen" werd er toen geroepen. Daar hobbelde de lege boot al over de bran ding, de 'Richard' tegemoet. Aan het achter einde zat ook een touw, dat door de mannen op 't strand gevierd werd. De bemanning van de 'Richard' was nog juist op tijd overge sprongen. Een hoge zee overspoelde het wrak, nam daarop de Herensloep op zijn rug en in een ommezientje trokken de Oghers de kletsnatte, huiverende kerels naar 't strand. Bode Dirlc Kieft reed maar al te graag mee met Arjen Vader om 't natte vrachtje bij 'het Wapen' af te leveren en goede verzorging te eisen in een apart vertrek. En dat alles op kos ten van de Heren! Gulhartig, zul je zeggen. Barmhartig misschien wel. Ja, maar nou heb je 't mis! De Heren werpen een spierinkie uit om een kabeljauw te vangen. En wie is de vis ser van de Heren? Nou? De schout! Juist! Hij heeft vandaag al heel wat koude uurtjes op dat verrekte strand doorgebracht. In stilte heeft ie gevloekt op die rotbaan... Had ie niet beter klerk kunnen blijven op de Haarlemse secretarie? 't Was daar wel geen vetpot, maar je had vaste werktijden. En hier? Midden in de nacht werd je je bed uit getrommeld: "Heer schout! Van alles op 't strand! Wilt u meteen maar komen!" Gistermorgen om vier uur, bonsden ze al op de luiken. De storm gierde om zijn huis. De bedstee was heerlijk warm en de nachtelijke lucht bar koud. Dat het nou net zo treffen moest, dat de vrouw uit was. Enfin, plicht is plicht! De Heren zullen zich wel lek ker omdraaien in 't warme bed. En hij, de schout, maar zwoegen met dat stelletje onwillige Oghers. Tuig is 't, één piratenben- de! Ziezo, de strandvonder zal de boel nu in de gaten houden. Hij moet wat eten en drin ken. Hij valt nog van de graat. Even kijken hoe die kerels 't daar bij Muller maken en zelf ook een graantje meepikken, als 't kan. 't Is al schemerdonker in de herberg. Bier drupt met een regelmatige tik uit 't vat in een koperen emmertje. Fijn zand schuurt onder de stevige laarzen van de schout. Houten spuwbakken met zand gevuld, wach ten het overtollige speeksel af. Gebogen gestalten tekenen zich af tegen 't rosse vuur in de open schouw. Ze hebben de lange schout zien binnenkomen en meteen ver stomde het gesprek. Die indringer... Die han denkijker... Jutten was er voorlopig niet bij. Alles wat op 't strand aanspoelde, 'zeedrift' werd het genoemd, behoorde aan de Heren. De schout laat zich vallen bij een tafeltje: "Hè, hè, ik zit... 'k zeg goedenavond!" "Goedenavond, heer schout!" Dat is de waard, Jan Muller. "Neeltje, meid, bedien de heer schout eens goed en vlug. Je zit de hele dag maar op je luie kont bij dat stelletje niksnutten. Toe, schiet een beetje op, voor dat de heer schout je aan zijn degen rijgt..." Dat is tenminste mannentaal! "Ha, ha! Die is goed, Jan. Ik denk anders dat de heer schout liever een stadse dame aan z'n arm heeft dan zo'n dorpse deerne onder de rokken!" "Ssst! Pas op je woorden!" "Och, dat weet ik nog zo net niet. Jij bent nog best de zonde waard, Neeltje Kleijn. Hè, m'n duifje?" gedagten hem in 't kort wel wederom machtig te worden." - 52. -

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

De Clock van Callens-Ooghe | 1999 | | pagina 12