Zijn zwager Theunis Muller, de waard uit 'Het Wapen van Callantsoog', bracht zijn aanval met
woorden in stelling. Wat ging die man te keer toen hij, Jan Harge, als schout, die lcroeg van
hem op 3 februari 1740 uitmestte. Genever, vioolmuziek van een speelman, een paar meiden,
die het niet al te nauw namen en zeelui die zich de hele dag verveelden.
De vaart op Groenland ligt namelijk in de winter stil. Dus dan hebben de walvis
sen niets te vrezen.
Giet een hoeveelheid genever in die kermis, laat een paar vrijsters op ze los
Een speelman Laat ze dansen Nou ja, dansen Nog eens: dan lconi je 'als
schout' bij de herbergier, je zwager nog wel en je vraagt of hij toestemming
heeft om muziek te maken.
Je staat toch in je recht, nee, je bent verplicht om dit te doen - het staat in je
commissie en dan schreeuwtje zwager je toe:
Toen werd hij, Jan Harge, natuurlijk ook nijdig: "Tic verbiet aan je speelman ook het speelen ende die
mede van het complot zijn, bekeur ik allegaar."
Zwager Theunis schreeuwde: "En ik sal, voor den bliksem eens zien of ik jou de deur uyt ken krijge!"
Toen greep hij een ijzeren blazer. Zeker zou hij zijn broer Jan Wonder Muller met dat ding de
kop hebben ingeslagen, want in zijn woede dacht ie dat hij Jan Harge voor zich had.
Het schuim stond'em op de lippen. Razend was die
man geweest. Gelukkig nam Pieter Gerritsz Smit, de
sterke grofsmid van de Pannenstolpen, hem het ding
af. Tjonge wat een hel. 't Was een zootje geweest! Heel
wat kerels waren aan 't plukharen (vechten). Hij had
Jacob van de Wielen, die boven lag, een slag met het
platte van het zijtgeweer (sabel gegeven. Toen was de
ruzie wat afgezakt. Hij had de namen genoteerd. Pieter
Doorn, commandeur op Groenland, was er ook bij
geweest. Zo'n man moest toch wijzer wezen.
Na die rel had hij voor de commissies van baljuw,
schout en houtvester bedankt. Maarten Mooij was
maar wat graag in die baantjes gestapt. En Aldert
Abbestee werd dijkgraaf.
Hij, Jan Harge, had er misschien verstandig aangedaan
ook de functies van secretaris en rentmeester van de
hand te doen. Dan had hij zich geheel aan zijn andere
werkzaamheden als landmeter en opzichter over
Eierland, Vlieland en Terschelling kunnen wijden. Het
waren toch maar bijbaantjes voor hem geweest. En een
hoop minder gezeur aan z'n kop. Had ie ook de
Armenkas nou maar steeds aangevuld. Dan was er
geen roet aan de knikker geweest.
Maar Heer Jacob Coren van der Mieden, die van de aanvang af een pik op hem had - hij had
die Heer zeker te weinig honing om de mond gesmeerd - liet hem op de Rol schrijven.
Dinsdag 12 augustus 1740 moest ie op het Regthuys verschijnen voor Baljuw en Leenmannen.
Maar hij was er niet! Ha, ha! Wat hadden ze moeten zoeken. Overal waren ze geweest, tot in de
Keeten toe. Met drie man vonden ze hem ten leste daar in het bosje achter zijn eigen woning.
Dappere kerels, hoor! Maarten Mooij, de nieuw-baklcen baljuw-schout en diender Dirk Kieft en
nog eentje van Van der Mieden. Ze hadden hem opgebracht naar de Schepenkamer boven in 't
Regthuys. Nou hij had zijn mond ook niet gehouden. Da's waar! "Het waren allemaal blixemse
gekken, die het Ooghmer-recht niet verstonden. Alleen de Heer De Veer, de anderen wisten er geen donder
van. Dat geld? Dat geld lag klaar. Ze konden het meteen krijgen."
Zijn zwager Jan Harp van Alkmaar bracht het nog dezelfde dag. Zeshonderd gulden en acht
tien gulden intrest. O, zo! Ja, toen had hij moeten gaan.
"Ik wil je hier niet hebben. Ik zeg, voor den donder dat jij uit mijn lmys gaat, kerel. Ik wil jou niet op mijn
vloer zien!" En zijn vrouw, je snaartje (schoonzuster), doet er nog een hartig woordje bij: "Ja,
donderhont, deruyt sel-je en toontje placaten."
Een slag met het zijtgeweer
63